Het Interbellum Flashcards

1
Q

Communisme

A

Ideologie waarbij iedereen economisch gelijk moet zijn (de staat regelt dit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vrede van Versailles

A

Strenge straf voor Duitsland:
1. Herstelbetalingen
2. Geen leger
3. Grondgebied kwijt (zoals heel Polen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Volkenbond

A

Voorloper van de VN maar dan zonder leger. Was geen succes omdat er al snel een 2de oorlog kwam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Weimarrepubliek

A

Duitsland tijdens het interbellum. Heel onrustig door de economische problemen en het ondertekenen van het verdrag van Versailles.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beurskrach

A

Na een periode in de jaren ‘20 van aardige economische tijden zakt in 1929 de beurs in. Dit heeft grote gevolgen voor Duitsland waar een crisis uitbreekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Communisme

A

Extreemlinkse totalitaire ideologie. (Extreme gelijkheid - iedereen moet het er mee eens zijn - de samenleving gaat hier volledig naar toe).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Totalitair

A

Alle macht bij 1 iemand
Veel controle en terreur
Censuur (verdraaien van de waarheid)
Indoctrinatie (ideologieën opdringen)
Propaganda (reclame maken voor een bepaald idee)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Planeconomie

A

Een economie gestuurd door de overheid met vijfjarenplannen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Collectivisatie

A

Alles gemeenschappelijk maken - zoals de landbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke totalitaire ideologieën zijn er?

A

Fascisme (Italië)
Nationaalsocialisme (Duitsland)
Communisme (Rusland en China - Noord Korea en Cuba.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fascisme

A

Extreem nationalistisch
Een sterke leider
Streven naar veroveringen
Sterk militaristisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Nationaalsocialisme

A

Fascisme maar dan met de rassenleer: de gedachte dat het ene ras beter is dan het andere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

NSDAP

A

Partij van Hitler (nationaal socialistische arbeiderspartij)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Rijksdagbrand

A

Door deze brand (aangestoken door Communisten) kon Hitler zichzelf dictator maken van Duitsland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gelijkschakeling

A

Het volledig nationaal socialistisch maken van de maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Antisemitisme

A

Jodenhaat. In Nazi Duitsland omgezet in wetgeving zoals de rassenwetten. Zie ook de gewelddadige uitspattingen tijdens Kristallnacht (1938) voor Jodenhaat

17
Q

Hitler aan de macht, periode 1: 1933-1936

A

Duitsland trekt zich terug uit de volkenbond
Duitsland voert de dienstplicht in
Duitsland voert herbewapening door
Duitsland bezet het Rijnland

18
Q

Hitler aan de macht periode 2: 1936-1939

A

Heims ins Reich (alle Duitse gebieden weer bij Duitsland (Oostenrijk, Sudetenland)). In 1938 werd Tsjecho-Slowakije door Duitsland ingelijfd. Lebensraum (leefruimte) voor het Duitse volk in gebieden zoals Polen.

19
Q

Aanleiding 2de Wereldoorlog

A

Duitse invasie van Polen

20
Q

Gevolgen Crisis voor Nederland

A
  • Zuinige politiek (lage lonen en lagere uitkeringen)
  • Werkverschaffing voor werklozen en armen
  • Groei extreemlinkse en extreemrechtse partijen (NSB van Mussert)
21
Q

Jaartallen die belangrijk zijn

A

1919 Verdrag van Versailles
1924 Stalin aan de macht
1926 Duitsland lid van de Volkenbond
1929 Beurskrach
1933 Hitler Kanselier
1938 Anschluss + Sudetenland
1939 Polen aangevallen

22
Q

Anschluss

A

Oostenrijk sluit zich in 1938 bij het Duitse Rijk aan

23
Q

Sudentenland

A

Duits sprekend deel van Tsjecho-Slowakije

24
Q

Lenin

A

Leider van de Communisten tijdens de Russische revolutie in 1917. Hij maakte van Rusland de Sovjet-Unie.

25
Q

Stalin

A

Opvolger van Lenin. Hij maakte van de Sovjet-Unie een totalitaire Communistische planeconomie. Wij noemen dat ook wel Stalinisme.

26
Q

Hendrik Colijn

A

Minister President van Nederland in de crisisjaren. Sterke man die koers hield in een onrustige tijd.

27
Q

Mussolini

A

Fascistische leider van Italië en een goede vriend van Hitler.

28
Q

Hitler (Adolf)

A

Leider van de NSDAP en nationaalsocialistisch leider van Duitsland.

29
Q

Anton Mussert

A

Leider van de nationaal socialistische beweging te Nederland (NSB).