het communicatiemodel Flashcards
1
Q
context/ situatie
A
Wat is er aan de hand?
2
Q
zender
A
Wie wil iets duidelijk maken?
3
Q
boodschap
A
wat wil de zender duidelijk maken
4
Q
ontvanger
A
Aan wie wil de zender iets duidelijk maken?
5
Q
kanaal
A
Waarmee wil de zender zijn boodschap duidelijk maken?
6
Q
doel
A
wat wil de zender met de boodschap bereiken?
7
Q
effect
A
hoe reageert de ontvanger op de boodschap?
8
Q
verbale communicatie
A
met woorden schrijven of spreken
9
Q
non-verbale communicatie
A
zonder woorden (lichaamstaal, gebarentaal, pictogrammen)
10
Q
formeel
A
Gesprekspartner is iemand die je niet persoonlijk kent. ( u-vorm, zakelijke taal)
11
Q
informeel
A
gesprekspartner is iemand die persoonlijk kent (je-vorm)