Het bewegingsstelsel Flashcards

1
Q
A

Barst - fissuur

Een fissuur gaat door 1 cortex maar loopt niet door naar de andere cortex, er is dus geen beweging
mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
A

Barst - fissuur

Een fissuur gaat door 1 cortex maar loopt niet door naar de andere cortex, er is dus geen beweging
mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
A

Stress-fractuur
De cortex is onderbroken maar niet over de gehele dikte van de cortex. Het is een
barstje dat slechts doorloopt in 50-60% van de cortex. Dit is geen acute zaak i.t.t.
een fissuur, het dier loopt af en toe een beetje mank. Het ontstaat vaak bij
chronische overbelasting, bv. renpaarden die op jonge leeftijd worden getraind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
A

Schilfer fractuur
Dit is een fractuur die er t.h.v. een zijde van de cortex ingaat en
er aan dezelfde kant weer uitkomt. De schilfer kan ter plaatse
blijven of wat los komen maar het been is nog steeds stabiel.
Op het pijpbeen komt het zelden voor, wel vaker op het bekken.
Daarnaast zijn er intra-articulaire schilferfracturen, dit kan
voorkomen bij de carpaal- of tarsaalbeentjes. Wordt in het
Engels een ‘chip’ fractuur genoemd.
.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
A

Een slab fractuur is een fractuur die doorloopt van de ene
gewrichtsinterlinie naar de andere, dit komt enkel intra-articulair
voor. Hierbij breekt er een groter stuk been af. Door het gewrichtskapsel blijft die
vaak wel ter plaatse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
A

Compressie fractuur
Is typisch voor korte beenderen, bv. wervels. Ze worden een beetje in elkaar
gedrukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
A

Indeukingsfractuur
Dit komt typisch voor t.h.v. de schedel, er ontstaat een put in het been.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
A

Groenhout fractuur
Dit is een fractuur die enkel optreedt bij de lange beenderen van jonge dieren
omdat deze beenderen nog zeer elastisch zijn, ze versplinteren dus niet. De
ene cortex is wel onderbroken en de andere niet of slechts een klein beetje
ingedeukt. Komt niet vaak voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
A

Subperiostale fractuur
Komt ook voor bij jonge dieren, hierbij zijn beide cortices onderbroken maar is het periost nog
intact. Er is dus geen sprake van een totale fractuur want er is nog stabiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
A

Monteggia fractuur
Fractuur + luxatie elleboog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
A

Avulsie fractuur
Aanhechting
ligamenten / pezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
A

Een specifiek type van fracturen zijn de fracturen in de groeiplaten bij jonge dieren. Deze worden
geclassificeerd met de ‘Salter-Harris’ classificatie.

  1. Recht door de groeiplaat, dit kan stabiel zijn of verplaatst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
A

Een specifiek type van fracturen zijn de fracturen in de groeiplaten bij jonge dieren. Deze worden
geclassificeerd met de ‘Salter-Harris’ classificatie.

  1. Beginnen in de groeiplaat maar wijken uit naar de metafyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
A

Een specifiek type van fracturen zijn de fracturen in de groeiplaten bij jonge dieren. Deze worden
geclassificeerd met de ‘Salter-Harris’ classificatie.

  1. Beginnen in de groeiplaat maar wijken uit naar de epifyse, dit zijn dus altijd intra-articulaire
    fracturen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
A

Een specifiek type van fracturen zijn de fracturen in de groeiplaten bij jonge dieren. Deze worden
geclassificeerd met de ‘Salter-Harris’ classificatie.

  1. Hierbij is de groeiplaat quasi niet betrokken, de fractuur doorkruist de groeiplaat. Dit komt niet zo
    veel voor, als het voorkomt is het wel altijd intra-articulair.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
A

Een specifiek type van fracturen zijn de fracturen in de groeiplaten bij jonge dieren. Deze worden
geclassificeerd met de ‘Salter-Harris’ classificatie.

  1. Wordt op RX vaak niet gezien, door de inwerkende kracht is er een compressie van de groeiplaat.
    Functioneel treedt een belangrijke laesie op omdat meestal de groeiende laag cellen beschadigd is
    en de groeiplaat minder zal groeien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Case paard acuut mank rechts achter

A

 Partieel/totaal: partiële fractuur
 Vorm: spiraal
 Lokalisatie: condylair beginnend, uitlopend in de diafyse tot net tegen het tarsometatarsale
gewricht
 Fragmentatie: nee
 Open/gesloten: kun je niet zeker weten, maar de kans op een open fractuur is klein omdat er geen
scherpe fragmenten aanwezig zijn
 Stabiel/verplaatst: stabiel, want het gaat om een fissuur

18
Q

Case geitje van 5 maanden oud, erg mank links voor, deformatie t.h.v. carpus

A

Partieel/totaal: totaal
Lokalisatie: radius en ulna
Vorm: radius  Salter Harris type 1 (door de groeiplaat),
ulna  groenhoutfractuur
Open/gesloten: gesloten, op RX kijken naar de aanwezigheid van lucht

19
Q

Case Berner Sennen hond van 5 maanden oud, van speeltuig gevallen

A

Het bekken is een vierkant, als het breekt dan zijn er altijd 2 fracturen aanwezig.
De breuken zijn intra-articulair. Er zijn 2 platen nodig om het geheel te herstellen.

20
Q

Case labrador van 1 maand oud

A

Fractuur van de tibia.
De stabiliteit van het been was perfect, het gaat
daarom om een subperiostale fractuur.
Aan de buitenkant is er niets te voelen maar op RX
lijkt het een totale fractuur. Het wordt bij elkaar
gehouden door het periost.

21
Q

Case hond

A

Volledige breuk van de tibia met
rechts nog een lange barst. Het
kan een fractuur zijn welke niet is
verplaatst.
Het is belangrijk om er rekening
mee te houden met de
behandeling.

22
Q

Case paard
Acuut erg mank linksvoor na een wedstrijd. Een
dag later minder mank.
Er is een zwelling aanwezig t.h.v. de onderste rij
carpaalbeenderen.

A

Op RX is er een lijn aanwezig. Om goed te
kunnen zien wat dit is moet een oblique opname
worden genomen, ook wel skyline opname
genoemd.

Links is een licht schuine opname te zien, hierop is iets te zien t.h.v.
het os carpale tertium.
Op de middelste foto is duidelijk een fractuur te zien, dit wordt een
slap fractuur genoemd.
Ook arthroscopisch is dit goed te zien.

23
Q

Case

A

Volledig verbrijzelde fractuur van het
kootbeen.
Het is een intra-articulaire fractuur
door de kogel en het kroongewricht.
Wanneer er ergens in de fragmenten
een stuk is dat van het bovenste naar
het onderste gewricht loopt wordt
dit een strut genoemd.
Dit is hier niet aanwezig.

24
Q

Case

A

Volledig verbrijzelde fractuur van het
kootbeen.
Het is een intra-articulaire fractuur
door de kogel en het kroongewricht.
Wanneer er ergens in de fragmenten
een stuk is dat van het bovenste naar
het onderste gewricht loopt wordt
dit een strut genoemd.
Dit is hier niet aanwezig.

25
Q

Case

A

Links:
Fractuur van de
metacarpus of
metatarsus Salter Harris
type 2.
De fractuur begint t.h.v.
de groeiplaat en wijkt uit
naar de metafyse
Er is een open fractuur
rechts want er is lucht te
zien op de RX.
Daarnaast is er
beschadiging van de
germinale laag.
Midden:
Er is een fragment
aanwezig, het is een
Salter Harris type 2
fractuur.
Rechts: sagittale condylaire fractuur.

26
Q

per primam heling

A

Mogelijkheid 1 is contact-heling. De voorwaarden voor deze per primam botheling zijn:
 Perfecte appositie
 Compressie (de twee fragmenten moeten tegen elkaar gedrukt worden)
 Onbeweeglijk

Wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan gaan de osteonen van het ene beenstuk naar het andere beenstuk groeien in de richting van de rode lijnen en gaan nieuw been vormen.
Er vindt geen kraakbeenvorming, geen callus vorming en geen periostale reactie plaats. Er is dan regeneratie van het bot.
Bij per primam heling worden de bot-uiteinden niet geresorbeerd. Na een aantal weken ziet de
mineralisatie van de 2 beenderen er nog hetzelfde uit.

Mogelijkheid 2 is gap-heling. Voorwaarden hiervoor zijn:
 Kleine fractuurspleet (max. 1 mm)  het is niet perfect gepositioneerd
 Onbeweeglijk
Bloedvaten van het periost en endost kunnen er ingroeien
 gaan granulatieweefsel vormen, maar nog wel beenvorming loodrecht op de lengte-as van het been door osteonen  herstructurering.
Ook hierbij wordt geen callus gevormd. Het is
macroscopisch niet te onderscheiden van contact heling

27
Q

per secundam heling

A

Bij de primaire beenderige callus is het fibreuze weefsel beenderig geworden, in het begin is dit nog poreus en weinig stevig, maar daarna gaat het zich verder organiseren.

Na het verbenen heeft het dier geen pijn meer en kan het dier er weer op steunen. Een fibreuze callus geeft enige vorm van stabilisatie maar is nog wel pijnlijk. Een primaire beenderige callus is wel belastbaar en zal omgevormd worden tot een definitieve beenderige callus omdat er resorptie gaat optreden van de gevormde manchette. Zowel
de periostale callus als de endostale callus worden volledig geresorbeerd en de mergholte gaat openen.

De interfragmentaire callus gaat verstevigen.
De omvorming van primaire beenderige callus tot definitieve beenderig callus wordt geïnitieerd door mechanische krachten. De belasting van het been is belangrijk om de reorganisatie te laten plaatsvinden.

Als de beenfragmenten niet mooi t.o.v. elkaar staan maar in een lichte hoek dan vindt in de
remodellering fase een correctie van de hoek plaats. Er vindt dan minder resorptie plaats aan de ene kant en meer resorptie aan de andere kant. Dit gaat maar over 1-2% hoekherstelling.

28
Q

Factoren met positieve invloed op fractuurheling - groeifactoren

A

o TGF-β
o IGF
o BMP-s (induceert beenvorming, is zeer duur, kan gebruikt worden bij gestoorde heling)

29
Q

Beengreffen (bot van een andere plaats of ander dier op de fractuurplaats plaatsen)

A

o Osteogenese  verse/nieuwe osteoblasten aanbrengen, zorgen voor nieuwe beenvorming
o Osteoinductie  lokale groeifactoren aanbrengen die de aanwezige cellen stimuleren
o Osteoconductie  matrix aanbrengen, cellen kunnen erin groeien en zo makkelijker nieuw
been vormen
o Ondersteuning

30
Q

Osteogenese

A

verse/nieuwe osteoblasten aanbrengen, zorgen voor nieuwe beenvorming

31
Q

Osteoinductie

A

lokale groeifactoren aanbrengen die de aanwezige cellen stimuleren

32
Q

Osteoconductie

A

matrix aanbrengen, cellen kunnen erin groeien en zo makkelijker nieuw
been vormen

33
Q

Soorten beengreffen

A
34
Q

Beenvervangers

A

 mengsels van calcium en fosfor, zijn een soort sponzen (poreus) die enkel
osteoconductief werken. Wordt niet veel gebruikt en is duur.
o Hydroxyapatiet (blauw)
o Tricalciumfosfaat (wit), is biodegradeelbaar

35
Q

Slow Union

A

 Langzame callusvorming
Niet pathologisch, het duurt gemiddeld 2 maanden voor een fractuur geheeld is
maar soms duurt het langer, bv. 3 maan
den. Na 2 maanden een radiografische
en klinische controle en evt. de immobilisatie wat langer ter plaatse houden.
De linker fractuur zal het snelst helen omdat het contactvlak veel groter is.
Daarnaast is het beter te stabiliseren.

Etiologie
 Vorm
 Lokalisatie (groeiplaat of niet)  fractuur t.h.v. een groeiplaat zal sneller helen
 Vascularisatie
 Afstand tussen fragmenten
 Leeftijd, diersoort, hormonale toestand, individu

36
Q

Delayed Union

A

 Vertraagde callusvorming
Pathologisch, wanneer de fractuurheling langer dan 4 maanden duurt. Je kunt opsporen waardoor het
langer duurt en dat behandelen, en daarnaast langer immobiliseren.
Etiologie
 Gestoorde vascularisatie
 Teveel beweging (torsie)  hierdoor is er geen callusvorming
 Infectie  beennecrose, hyperemie
 Denervatie  vascularisatiestoornis
 Weefsel interpositie  bv. stukje spierweefsel dat tussen de fragmenten zit
 Medicatie: glucocortico’s, NSAID’s

37
Q

Nonunion

A

= niet-geheelde fractuur, zonder klinische en radiografische progressie over meerdere maanden.
Wordt soms een ‘pseudartrose’ genoemd.
Pathologisch, is niet vanaf het eerste moment vast te stellen.
 Evolutie vanuit een delayed union
 Classificatie:
o Biologisch actief of hypertrofisch –> callus zonder overbrugging
o Biologisch inactief of atrofisch –> geen callus

Oorzaken
 Technische fouten/onaangepaste fixatiemethode  instabiliteit (vaak
hypertrofische nonunion)
 Te grote ‘gap’
 Te weinig vascularisatie (bv. distale radius dwergrassen) (vaak atrofische nonunion)
 infectie

Behandeling atrofische nonunion
Chirurgisch behandelen d.m.v.:
 Verwijderen fibreus weefsel fractuurspleet
 Openen mergholte
 Stevige fixatie (plaat en schroeven)
 Beengreffe
 Indien infectie  oplossen
 Aanvullend: ultrason, electrostimulatie
Stimuleren en de inflammatoire reactie terug in de fractuurhaard krijgen.
Behandeling hypertrofische nonunion
Chirurgie waarbij de essentie een betere fixatie van de fractuurfragmenten is.
 Platen en schroeven
 (Mergnageling)
 (Externe fixatie)
Deze behandeling is iets eenvoudiger.

38
Q

Malunion

A

Er is heling van de fractuur, maar deze is niet in de juiste positie:
Valgus = X-benen
Varus = O-benen
Antecurvatum = onderste deel van het been wijkt naar achter uit, er is een kromming naar voren
Recurvatum = onderste deel van het been wijkt naar voor uit, er is een kromming naar achter
Translationaal = het been staat in de juiste richting maar er is een verschuiving t.o.v. elkaar, de
beenderen liggen dus niet in dezelfde lijn

39
Q

Thomas-spalk

A

Hierbij wordt geen goede stabilisatie bekomen, het wordt enkel gebruikt bij proximale
fracturen van de tibia of radius. Daarnaast wordt het enkel bij GHD gebruikt omdat het
eigenlijk een economische behandeling is. De beste immobilisatie wordt bekomen met
platen en schroeven zijn, daarom wordt die techniek meer gebruikt bij honden, katten
en paarden. Maar dit kan oplopen tot 5 duizend euro. Bij een kalf wordt dit niet gedaan.
T.h.v. de tibia en radius is gips plaatsen ook niet mogelijk.
Een alternatief is dan spalken, dit is een vorm van immobilisatie die werkt via tractie op het lidmaat. Er
wordt een soort ring geplaats die in de oksel of lies zit, aan de voor- en achterzijde loopt er een
metalen bar die onderaan onder het lidmaat komt. Het lidmaat wordt vervolgens tegen de onderste
bar getrokken. Het lidmaat zit dan in extensie positie in de spalk. Als ergens tractie op wordt
uitgeoefend dan vindt er stabilisatie plaats.
Het is een redelijk omslachtige constructie. Er moet een ring worden gemaakt met aan de voor- en
achterzijde een bar die dan verbonden worden. Dit geheel moet op maat worden gemaakt. Dan wordt
het gepolsterd, dus goed ingepakt met isolatiebuizen en verband. Hierdoor past het mooi in de lies
waarna het lidmaat erin wordt zetten en tractie wordt uitoefenen. Deze tractie wordt bekomen door
ijzerdraadjes in de klauwtjes te plaatsen waardoor het pootje mooi naar beneden wordt getrokken.
Vervolgens wordt het pootje nog mooi aan de voorste- en achterste bar vastgemaakt, bv. met gips of
klevende tape.

40
Q

Verwijderen van schroeven

A

Normaal worden de schroeven ter plaatse gelaten wanneer ze geen problemen veroorzaken.
Wel verwijderen bij:
 Schroef door groeiplaat  bv. bij jong dier dat nog bedoeld is voor sportprestaties, de kop van de
schroef kan dan interfereren met de collateraalband (dus interferentie met weke delen).
 Complicaties: infectie, irritatie, loskomen, …
 Omdat de eigenaar het wil

Een schroef verwijderen kan o.a. op een rechtstaand dier. Het dier krijgt lokale anesthesie, er wordt een incisie gemaakt en met een schroevendraaier worden de schroeven verwijderd. Dit lukt zeer goed met corticalis schroeven en spongiosa schroeven die een schroefdraad hebben over de volledige lengte. Bij spongiosa schroeven die maar voor een deel schroefdraad hebben kan het moeilijker worden, in een zachte epifyse gaat het nog wel. Maar wanneer er een boorgang is gemaakt, daar schroefdraad doorheen is getrokken en dan een spongiosa schroef is aangebracht welke enkel vat
had op de trans-cortex is na 3-4 maanden de schroefdraad in de cis-cortex ingegroeid door osteoblasten.

Dit is de reden dat een corticalis schroef zonder problemen in een spongieus been gebruikt kan worden, maar een spongiosa schroef met partiële schroefdraad niet in corticaal bot. Als er dan bv. infectie optreedt kan de schroef niet meer verwijderd worden.
Bij een spongiosa schroef met schroefdraad over de volledige lengte ontstaat dit probleem niet.