Examenvragen deel Schauvliege Flashcards

1
Q

Door welke factoren wordt de weefselperfusie bepaald? (4 pt.)

A

Het hartdebiet, i.e. het volume bloed dat per minuut door het hart naar de
weefsels gepompt wordt (1)
= slagvolume x hartfrequentie (0.5)
- De arteriële bloeddruk (1)
- De circulatieweerstand (= ‘totale perifere weerstand’) (1)
- De tonus van de bloedvaten/arterioles in de individuele weefsels, die bepaalt
hoeveel bloed elk weefsel krijgt (0.5).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Afhankelijk van de manier en het tijdstip waarop bloed verwerkt wordt na afname kan men 3 verschillende soorten plasma bekomen. Som deze 3 soorten op en leg het verschil uit (inclusief het verschil in samenstelling) (6 pt)

A

 Fresh plasma (1):
o plasma bekomen binnen de 6 uur na afname van bloed (0.5)
o bevat alle stollingsfactoren (0.5)

 Fresh frozen plasma (1):
o fresh plasma dat binnen de 6 uur na afname van bloed ingevroren werd (0.5)
o bevat bijna alle stollingsfactoren (0.5)

 Frozen plasma (1)
o plasma dat later dan 6 uur na afname ingevroren werd (0.3)
o of: fresh frozen plasma dat langer dan 1 jaar bewaard werd (0.2)
o bevat weinig of geen stollingsfactoren (0.5)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

. Bespreek de symptomen van shock die je tijdens een klinisch onderzoek kunt
waarnemen

A

1) Verhoogt hartritme
2) verlaagde bloeddruk –> polssterkte verlaagd
3) Capillaire vullingstijd meer dan 2 seconde
4) tachypnee
5) mucosa = bleek (blijvend bij bloedverlies), later cyanose (tenzij vasodilatie?)
6) dehydratatie –> diepliggende ogen, verminderde huidturgor, traag/weinig opzetten van vena jugularis
7) Oligo of anurie
8) apathie tot onrust, zweten, pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leg factoren uit die de symptomen veroorzaken van traumatische shock

A

Traumatische shock –> ischemische shock (vasoconstrictie)

combinatie van allerlei factoren bij erg trauma:
̶ Bloedverlies
̶ Schade aan capillairen => eiwitverlies => vochtverlies
̶ Erge pijn => activatie sympathicus => VC
̶ Weefsel-/celschade => vasoactieve stoffen vrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is anafylactische shock? Geef de pathogenese

A

= Vasodilatorische shock = distributieve shock –> allergische reactie! ontstekingsmediatoren

antigeen-antistof reactie –> vasodilatatie –> dalende perifere weerstand en veneuze retour –> gedaald hartdebiet

Verhoogde permeabiliteit => verlies eiwit & vocht –> hypovolemie

–> daling bloeddruk

Symptomen:
̶ Tachycardie
̶ Tachypnee
̶ Hypotensie
- Vaak urticaria, oedeem, bronchoconstrictie/-spasme, larynxoedeem

Pathogenese:
Door vasodilatatie ontstaat een daling van de
totale perifere weerstand (TPR) en daardoor ook de arteriële bloeddruk, terwijl het hart dit
probeert te compenseren (verhoogde hartfrequentie en contractiliteit). Gedurende korte tijd
kan dit leiden tot een stijging van het hartdebiet, wat zich in combinatie met perifere
vasodilatatie uit in rode mucosae, een toename van de nierdoorbloeding met polyurie, etc..
Hoewel de hyperdynamische fase doorgaans langer aanhoudt dan bij hypovolemische shock,
veroorzaakt de veralgemeende vasodilatatie ook hier een daling van de veneuze retour,
waardoor de preload en dus ook het hartdebiet daalt. Dit leidt tot een verdere daling van de
bloeddruk en geleidelijk aan ontstaat ook een depressie van het cardiopulmonaire systeem. Dit leidt tot hypoperfusie van de weefsels en, net zoals bij ischemische shock, uiteindelijk tot de stagnerende fase van shock. Dit stadium is vaak (maar niet altijd) irreversibel.

Pathogenese van distributieve shock: rol van ontstekingsmediatoren:
 Tal van mediatoren spelen een rol bij het lokale proces van de ontsteking → normaal gunstig
effect op de heling
 Indien de ontsteking te erg wordt → cellen die niet in de nabijheid van de ontsteking liggen
worden ook beïnvloedt door de ontstekingsmediatoren → globaal negatief effect op het
volledig lichaam
 SIRS (“Systemic Inflammation Respons Syndrome”): microvasculaire schade met
cardiovasculaire dysfunctie → eindresultaat: shock
 Indien bepaalde organen bij dit proces betrokken zijn treedt het MODS (“Multiple
Organ Dysfunction Syndrome”)
o ARDS (Acute Respiratory Distress Syndrome) of ALI (Acute Long Injury):
acute schade van alveolaire capillaire membraan door de mediatoren → vocht
treedt uit de capillairen in de alveoli
o DIC (Disseminated Intravascular Coagulation): mediatoren zorgen voor een
verstoring in de coagulatie cascade → vorming microthrombi
 Onderscheid tussen pro-ontstekingsmediatoren en contra-ontstekingsmediatoren → dit geeft
verschillende effecten in de tijd en op ≠ organen → pathogenese wordt complex
 Cytokinines: TNF en IL-1 productie door macrofagen → koorts, hypotensie,…
 Eicosanoïden: afkomstig van het arachidonzuur metabolisme
o Prostaglandines: belangrijk voor de normale tonus van bloedvaten + stolling
o Thromboxanen en leukotriënen: induceren hypotensie
 Kinines: bradykinine → inductie NO gebonden hypotensie + permeabiliteit (P) ↑
 Complement cascade systeem: hypotensie + permeabiliteit (P) ↑
 NO: VD + verlaagde reactiviteit van vasoconstrictoren

Soorten distributieve shock:
 Anafylactische shock: resulteert vanuit een antigeen-antistof reactie
 Gevolgen: sterke VD + PVR ↓ + CO ↓ + P ↑ met hypovolemie t.g.v. verlies van eiwit in
de weefsels
 Symptomen: vaak urticaria, oedeem, eventueel bronchospasmen,…
 Septische of endotoxemische shock: een systemische ontstekingsreactie t.g.v. een ernstige
infectie, meestal door bacteriën (septische shock) of bacteriële toxines (endotoxemische shock)

 Gram-negatieve bacteriën stellen bij lyse endotoxines vrij uit hun celwand
(lipopolysacchariden-rijke membraan) → effecten op tal van systemen en organen
 Septische shock = resultaat van een overmatige stimulatie van het cellulair
immuunsysteem door lipopolysacchariden (LPS) + endotoxinen → endotoxine bindt
aan macrofagen → synthese van ≠ inflammatoire mediatoren:
o TNF + IL-1,6 en 8
o NO overproductie → cytotoxisch
o Arachidonzuur producten
 Symptomen: koorts, hypotensie, bloedstolling ↑ , finaal shock

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bespreek ischemische shock
Pathogenese:

A

1) Vrijstelling catecholamines
 Adrenaline (α, β1, β2), noradrenaline (α, β1)
 Catecholamines hebben een invloed op receptoren van bloedvaten:
 Stimulatie α-receptoren → vasoconstrictie (VC)
 Stimulatie β-receptoren → vasodilatatie (VD)
 Globaal treedt een vasoconstrictie op t.h.v. van kleine arteries, arteriolen met een
contractie van de pre- en postcapillaire α-receptoren

2) Ischemische fase
 Verminderde doorbloeding van de perifere circulatie → weefselischemie o.a. in nier,
darmen en huid en in mindere mate in spieren
 Arterioveneuze shunt: bloed gaat eventueel direct van de arteriolen via shunts naar het
veneus stelsel waardoor het circulerend volume + doorbloeding van hersenen en hart
zoveel mogelijk op peil worden gehouden
 T.h.v. long: α-stimulatie → contractie postcapillaire sfincter ˃ precapillaire sfincter →
longoedeem

3) Stagnerende fase
 Arteriolen + precapillaire receptoren relaxeren vlugger dan postcapillaire receptoren + venulen
 Vrijstelling vaso-actieve mediatoren (bv. histamine, prostaglandines,… ) door
beschadiging van weefselcellen → inductie verhoogde vasculaire permeabiliteit →
“pooling” van bloed (ophoping) vnl. in splanchnicus + verhoogde hydrostatische druk
→ uittreden van vocht + cellen uit bloedvaten → longoedeem → microcirculatie wordt
nog ongunstiger beïnvloedt + vermindering van veneuze retourcirculatie (minder bloed
naar hart)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Soorten ischemische shock

A

Hypovolemische, cardiogene, traumatische

1) Hypovolemische shock:
 Bij in- of uitwendig verlies van bloed, plasma en vocht → uitgesproken daling van het
circulatievolume (˃ 40-50 % is levensbedreigend)
 Bloedverlies:
!!Acute anemie = vocht + RBC verlies
!!Hematocriet of Packed Cell Volume (PCV):
o Niet nuttig bij een acute bloeding aangezien zowel vocht als bloed verloren gaat!
o Pas nuttig na stabilisatie (24-48u) wanneer er verschuiving van water en elektrolyten optreedt uit de perifere weefsels naar de bloedbaan zodat de rode bloedcellen en het eiwit verdund worden (hemodilutie)
o Hemodilutie:
- Treedt veel sneller op bij jonge dieren wegens de snellere en meer massale vochtinflow
- Hypoproteïnemie → het nagaan van het Total Protein (TP) van het bloed na 4-6u geeft een betere indicatie over de graad van bloedverlies dan het controleren van de hematocriet
!!Snelheid optreden anemie:
o Hyperacuut (vb. aortaruptuur): verloopt zo snel zodat zich geen echte symptomen van shock ontwikkelen → collaps en sterfte
o Acuut: optreden van compensatiemechanismen
!! Uitwendige bloedverlies: gekenmerkt door duidelijke symptomen
!!Inwendige bloedverlies: meestal onduidelijk
o Stase: bloed is nog in lichaam maar vertoont geen actieve deelname in de circulatie (= vorm van inwendig bloedverlies)

Anemische toestand kan in 3 belangrijks stadia ingedeeld worden:
I. Voldoende circulerend volume + RBC → behandeling: bloeding stelpen
II. Voldoende RBC + minder circulerend volume → slechte weefselperfusie +
shock → behandeling: bloeding stelpen + herstel volume
III. Onvoldoende RBC + circulerend volume → behandeling: bloeding stelpen +
bloedtransfusie

2) Traumatische shock: bij erge traumatische letsels →
 Schade aan capillairen → eiwit verdwijnt uit de circulatie
 Aanwezige pijn beïnvloedt het vasomotorisch centrum (VMC) → VC
 Vrijstelling van ontstekingsmediatoren uit beschadigde cellen

3) Cardiogene shock: treedt vnl. op bij hartinsufficiëntie waarbij de pompwerking van het hart
onvoldoende is
 Cardiac Output (CO) ↓ → O2-transport ↓ naar weefsels → verminderde oxygenatie van
myocard (vicieuze cirkel!)
 Myocard is zeer gevoelig aan een verminderd arterieel O2-gehalte
 Voorkomen: hartpatiënten, vnl. bij kleine huisdieren of bij aangeboren ernstige
hartafwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Rol van de verschillende structuren: ischemische shock

A

 Myocard: kan een belangrijke rol spelen in het irreversibel worden van schock door:
 Toxisch effect lysosomale hydrolase
 Toxisch effect endotoxine en vrije radicalen
 Mindere coronaire perfusie → onvoldoende contractiekracht
 Onvoldoende veneuze retourcirculatie
 Mononucleair fagocyterend systeem (M.P.S): staat normaal in voor het elimineren uit het
bloed van bacteriën, endotoxines,…. → bij schok wordt dit systeem geremd → beschermende
functie van M.P.S wordt onderdrukt → infecties kunnen makkelijker aanslaan
 Nierfunctie: onderdrukking van de nierfunctie door sterke BD ↓ + glomerulaire filtratie ↓ +
VC niercortex → oligurie tot anurie met ophoping van afvalproducten in het bloed
 Longfunctie: ventilatie-perfusiestoornissen + dode ruimte ↑ + arterioveneuze shunting +
beschadiging van de pulmonaire vasculaire structuren → longoedeem, bloedingen,…
Door de aantasting van de tensio-actieve “surfactant van de long ontstaat lokale atelectase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Klinische symptomen shock:

A

1) Hartfrequentie ↑ + BD ↓ → moeilijk voelbare perifere pols
2) Koude perifere (behalve soms hypertherme bij septische shock)
3) Capillair Refilling Time (CRT) ˃ 2 sec
4) Hyperventilatie: deze zeer snelle ademhaling is oneconomisch wegens de grote turbulentie en
weerstand in de ademwegen en grote O2-consumptie van ademspieren
5) Mucosa:
 Initieel bleek, later cyanotisch bij ischemische shock
 Bij hyperdynamische shock eerder rood (VD)
6) Dehydratatie: verminderde huidelasticiteit, “diepe” ogen
7) Oligurie tot anurie: indicatie voor onvoldoende perfusie van viscerale organen
8) Apathie, soms onrust, uitgesproken zweten bij erge pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Inschatten van ergheid van shock kan via volgende hulpmiddelen uitgevoerd worden:

A

1) Meten van de veneuze bloeddruk (Central Venous Pressure or CVP) via een centraal
veneuze catheter: bij shock is de veneuze bloeddruk negatief of zeer laag positief (< 3cm
H2O) → klinisch wordt dit gezien door een collaps + trage opvulling van perifere venen
2) Meten van het PCV: hierbij wordt rekening gehouden met diersoort- en rasverschillen
(stapelmilt, hogere hematocriet bij volbloed paarden,…)
3) Meten van het plasma proteïnegehalte (TP): meestal meer betrouwbaar i.v.m. PCV-meting
(behalve bij zeer laag plasma proteïnegehalte of verlies van proteïnen o.a. in het abdomen bij
peritonitis of bij diarree)
4) Bepaling van het lactaatgehalte in het bloed: bij shock stijgt de lactaatgehalte (normaal: <
2,5 mmol/l) → lactaat-gehalte bepaling van het bloed is een goede indicator voor de graad van
shock en prognose (bv. darmobstructie bij het paard: hoe hoger het melkzuurgehalte in het
bloed, hoe kleiner de overlevingskansen)
5) Bepaling van het bloedglucosespiegel: initieel is er een hyperglycemie die in een verdere
stadia gevolgd wordt door een hypoglycemie (uitputting van het leverglycogeen)
6) pH bepaling van het bloed: als gevolg van metabole veranderingen ontstaat metabole
acidose. De bloed pH reflecteert slechts gedeeltelijk de zeer erge intracellulaire acidose!
7) Bijkomende hulpmiddelen: BD-meting, CO meting, arteriële O2-spanning (geeft geen
zekere indicatie van goede weefseloxygenatie!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Therapie van shock

A

zo snel mogelijk behandelen!! → doel: gestoorde weefselperfussie herstellen
door normalisatie van de veneuze retour + CO + aanvoer van zuurstof en nutriënten naar de cellen

 Etiologische therapie:
 Levensbedreigende zaken dienen zo snel mogelijk behandeld te worden bv.
tracheotomie bij luchtwegobstructie, cardiopulmonaire cerebrale reanimatie
 De etiologie van shock dient aangepakt te worden waarbij de soort shock een leidraad
vormt:
o Cardiogene shock: opletten voor overvulling door agressieve vochttherapie
o Andere: aangepaste farmaca
 De vereist chirurgie en anesthesie kunnen pas uitgevoerd worden als er eerst een
algemene shockbehandeling ingesteld wordt

 Symptomatisch therapie:
1) Herstel circulerend volume/weefselperfusie
 Toedieningswegen:
o Zoveel mogelijk I.V. (behalve via erg getraumatiseerde lidmaat)
o Intra-osseuse (IO) weg via mergholte → toegediende stoffen komen
snel in de algemene circulatie terecht
o P.O heeft enkel zin indien er in het darmstelsel nog resorptie gebeurt
o S.C of I.M zijn weinig effectief wegens de slechte resorptie door de
gestoorde perifere circulatie
 Alle infusievloeistoffen moeten lichaamswarm toegediend worden!
2) Verbeteren microcirculatie
3) Tegengaan van het “Reperfusion Injury” fenomeen: tijdens reperfusie van weinig
doorbloedde hypoxische weefsels kunnen schadelijke ischemische reacties ontstaan
die tot meer weefselbeschadiging leiden
 Ischemische cel slaat abnormale hoeveelheden Ca en Fe op → vormen een
bron voor de vorming van superoxiden en hydroxyl radicalen → schade aan
membranen en proteïnes
 Reactieve hyperemie in de mucosa van de darm bij het paard + ophoping van
neutrofielen
 Cytokines + andere inflammatoire mediatoren kunnen de perfusieletsels
verergeren
 Mogelijkse therapie? opvangen van vrije zuurstofradicalen door eventueel
dimethylsulfoxide (DMSO), superoxide desmutase (SOD) en vitamine E
4) Stimulatie hartfunctie: vasopressoren
5) Cortico’s, NSAID’s, Ab, analgetica
6) O2
7) Acidose correctie
8) Diurese correctie
9) Hypothermie
10) Antistollingstherapie
11) Endotoxine hyperimmuun serum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Shock op cellulair niveau. Bespreek de diagnose en hulpmiddelen waarmee dit
vastgesteld kan worden

A

 Normale cel: energie wordt gehaald uit aërobe metabolisme via de mitochondriën →
oxidatie/reductie = 36 mol ATP
 Hypoxische cel: onvoldoende O2 voor oxidatie pyrodruivenzuur in Krebscyclus →
overschakeling naar een anaëroob metabolisme → glycolyse = 2 mol ATP → gebrek aan
energie → gevormde pyruvaat wordt omgezet tot grote hoeveelheden lactaat → intracellulaire
acidose
 Metabole acidose: lactaat
 Het gevormde lactaat stimuleert de anaërobe glycolyse
 Diffusie van intra- naar extracellulair door uitwisseling met natriumcarbonaat
 Gevolgen:
o Myocard: hartfunctie ↓
o Bloedvaten: VD van arteriolen, VC van venulen
o AH: tachypnee (verhoogde AH-frequentie en diepte)
o Ionenhuishouding: verlies van natrium en kalium in de nier
 Gevolgen bij hypoxie + acidose cel: de ATP afhankelijke Na+-K+pomp komt in het
gedrang → 3 Na+ -ionen worden niet uit de cel gepompt en 2 K+ -ionen worden niet in de
cel gepompt → intracellulair natriumgehalte ↑ → intracellulaire osmotische druk ↑ →
influx van niet gebonden water uit de weefsel in de cel → celoedeem + opzwelling van
de mitochondriën → lysosomen barsten open → enzymen komen vrij → destructie van
de cel door verlies van de celmembraan + intracellulaire structuren
 Lever: door verminderde bloedvloei naar lever + lage pH (remt hepatische
gluconeogenese) metaboliseert de lever onvoldoende lactaat → metabole acidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bespreek vochttherapie

A

Vloeistoftherapie kan onderverdeeld worden in:
 Acute vloeistoftherapie: tekorten in de circulatie worden snel opgevangen (meestal bij dieren
in een kritieke toestand)
 Chronische vloeistoftherapie: correctie van normale vochtbalans,

Elektrolyten of kristallijne oplossingen: waterige oplossingen die vlot door de capillaire
membranen passeren en relatief effectief zijn voor snelle opvulling van het circulatiesysteem bij hypovolemie.
 Deze oplossingen verdwijnen vlug uit de circulatie:
 Snel uitgewerkt (slechts 20-25 % nog intravasculair 1u na toediening)
 Bij toediening van grote hoeveelheden (geen colloïde eigenschappen) → kans op
longoedeem en perifeer oedeem
 Bij darmproblemen kan het volume vocht in het darmlumen stijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Plasma en albumine

A

 Productie en bewaren plasma:
 Productie door bloed + antistollingsstof in een steriele container →
centrifugeren/bezinken d.m.v. plasmapherese → collecteer bovenstaand
plasma
 Plasma bewaren bij 4°C voor korte tijd, invriezen of lyofilisatie (langer
bewaren)
 Soorten plasma:
 Fresh plasma < 6u → bevat alle stollingsfactoren
 Fresh frozen plasma: direct invriezen < 6u → bevat heel wat
stollingsfactoren
 Frozen plasma ˃ 6u → een deel van stollingsfactoren verdwijnen
 Hoeveelheid: zelfde volume als volume bloed verloren
 Eigenschappen plasma:
 Bevat proteïnes die een grote rol spelen in de oncotische druk → albumine is
verantwoordelijk voor 75 % van deze druk (overige 25 % door fibrinogeen en
globulines)
 Hypoproteïnemie → daling van albumine → vocht treedt uit de circulatie → circulerend
volume ↓ → interstitieel oedeem
 Blijft langer in de circulatie t.o.v. kristallijne oplossingen
 Plasma heeft dus een uitgesproken oncotisch effect waardoor elektrolyten langer in
circulatie blijven
 Eventueel combinatie met kristallijne oplossingen
 Kans op overgevoeligheid door de aanwezige globulines
 Eigenschappen albumine:
 Plasma – globuline = albumine + α-globuline
 Albumine is verantwoordelijk voor 70-80 % van de oncotische druk van het plasma →
zeer effectief bij shock waarbij albumine de grootste hoeveelheid water in de bloedvaten
aantrekt indien in geval van oedeem
 Geen overgevoeligheidsreacties (zelfs na herhaalde toediening van xenoloog albumine)
 Duur: albumine wordt bekomen d.m.v. speciale technieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Plasmavervangers en –expanders: colloïden

A

 Eigenschappen:
 Deze oplossingen hebben grote partikels die beter intravasculair blijven en daardoor
vaatvullende eigenschappen hebben.
 Grotere molecule = beste plasma expansie + langstwerkend
 Plasmaexpander: bezitten hyperoncotisch eigenschappen die bijkomend vocht
aantrekken uit interstitium → expanderend effect is groter na snelle dan na trage infusie
 Plasmavervanger blijft minder lang in circulatie t.o.v. echt plasma
 Indicaties:
 Alle vormen van hypovolemie
 Hypoproteïnemie, trauma, hypotensie, cerebraal/pulmonair oedeem
 Opletten voor overvulling (wegens langer verblijf in circulatie dan kristallijn!)
 Vaak combinaties: plasma of plasmaexpanders moeten bij shock meestal gecombineerd
worden met elektrolytoplossingen om het circulatievolume op een normaal peil te
brengen

 Soorten synthetische colloïden: Dextranen, gelatine oplossingen, hydroxyethyl zetmeel oplossingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bespreek donorselectie bij de hond en kat:

A

Algemeen:
 Groot, gezond, jong volwassen dier met een hoge hematocriet
 Het dier mag zelf geen bloedtransfusies gekregen hebben
 Tussen de verschillende afnames moet de nodige tijd gerespecteerd worden
 Eventueel kan erytropoëtine gebruikt worden bij de donoren om de aanmaak van rode
bloedcellen te stimuleren

Donorselectie bij hond:
Transfusiereacties zijn te voorkomen door donoren te selecteren die geen erythrocyten
antigenen DEA 1.1 en eventueel DEA 1.2 en 7 bezitten!!
 Bloedtransfusieverloop:
 1e transfusie: probleemloos (meeste honden hebben weinig natuurlijke antistoffen)
 Na transfusie: indien DEA 1.1 + bloed bij DEA 1.1 – hond → vorming van Ans na 5-
7 dagen → versnelde afbraak van DEA 1.1 + erytrocyten
 2e transfusie: hemolytische reacties
 Antistoffen kunnen doorgegeven worden via het colostrum → aan DEA 1.1 - fokteven mag
geen DEA 1.1 + toegediend worden, indien de teef welpen krijgt van een DEA 1.1 positieve
reu dan kunnen via het colostrum Ans overgedragen worden → hemolytische tot fatale anemie
bij DEA 1.1 positieve welpen (neonatale isoerythrolyse)

Donorselectie bij de kat:
 Verschillende bloedgroepen:
 Bloedgroep A:
o Meest voorkomend
o Deze groep heeft in 30% van de dieren een lage titer anti-B antistoffen
 Bloedgroep B:
o Minder voorkomend, vooral bij raskatten
o 100% hoge anti-A antistoffen
 Bloedgroep AB:
o Zelden
o Geen anti-A of B antistoffen

Bloedtransfusies tussen verschillende bloedgroepen:
 A bloed → B kat → erge reactie
 B bloed → A kat → milde reactie (wel anti-B antistoffen productie → gevaar bij 2e
transfusie)
 A, B bloed → AB kat → geen reactie
 B kattin + A kater
o = anti-A in colostrum → A kittens kans op neonatale isoerythrolyse (testen via
navelbloed a.d.h.v. commerciële testkits)

o Indien A kittens: eerste dagen geen colostrum geven (na 72 uur sluiten
darmbarrière, vervangen door kunstmelk of pleegmoeder)

17
Q

Bespreek de verschillende technieken van bloedtransfusies en de gebruikte
antistollingsmiddelen; Soorten transfusie:

A
18
Q

Transfusie technieken:

A
19
Q

Antistollingsproducten:

A

1) Heparine en natriumcitraat: stoffen die gebruikt kunnen worden voor onmiddellijke
transfusie
 Heparine:
 Beperkte werkingsduur (bewaring bloed ca. 24u)
 Relatief duur
 Natriumcitraat:
 Werking: vangt calcium op uit het bloed, wat nodig is voor de bloedstolling
 Langere werkingsduur

2) ACD stabilisator
3) CPDA-1 stabilisator
4) Citraat-fosfaat-dextrose (CPD): langere bewaring
5) Na-ascorbaat-fosfaat: kan hondenbloed tot 6 weken bewaren

20
Q

Praktische richtlijnen voor bloedtransfusie:

A
21
Q

Bespreek de gevaren van bloedtransfusi

A
22
Q

Welke bloedgroepen komen er voor bij de kat? Wanneer verwacht je wel of
geen milde of gevaarlijke transfusiereacties bij transfusie van bloed tussen
twee katten van een verschillende bloedgroep en waarom? (4 pt)

A

 Bloedgroepen A, B en AB (1)
 Katten met bloedgroep AB: geen anti-A of anti-B antistoffen (0.5) => mogen
bloed krijgen van gelijk welke kat (0.5)
 Katten met bloedgroep A: hebben soms lage concentraties antistoffen tegen
B (0.5)
=> Eerste transfusie milde reacties mogelijk, tweede transfusie
gevaarlijk (0.5)
 Katten met bloedgroep B: steeds hoge titers antistoffen tegen A (0.5) =>
transfusie van A bloed aan B kat steeds erg gevaarlijk (0.5)

23
Q

Welke criteria kunnen gebruikt worden om de effectiviteit van vochttherapie te
beoordelen? (4 pt)

A
  • Klinische symptomen (1)
  • Lichaamsgewicht (0.5)
  • Urineproductie (0.5)
  • Hematocriet (0.5)
  • Totaal eiwitgehalte (0.5)
  • Arteriële bloeddruk (0.5)
  • Centraal veneuze druk (0.5)

7 dingen

24
Q

Welke bloedgroep-antigenen komen voor bij de hond en wat is hun belang ivm
transfusiereacties? Komen er bij de hond natuurlijke antistoffen tegen bepaalde van deze
antigenen voor? (3 pt)

A
  • DEA 1.1, 1.2, 2 tem 8 (1)
  • DEA 1.1 grootste immunogene reactie (0.5)
    o Vnl hemolyse (0.5)
  • DEA 1.2 en 7 ook van belang, maar matige reacties (0.5)
  • Natuurlijke antistoffen komen weinig frequent voor (0.5)
25
Q
  1. Geef de etiologische behandeling van shock
A

Therapie van shock: zo snel mogelijk behandelen!! → doel: gestoorde weefselperfussie herstellen door normalisatie van de veneuze retour + CO + aanvoer van zuurstof en nutriënten naar de cellen. * Etiologische therapie:  Levensbedreigende zaken dienen zo snel mogelijk behandeld te worden bv. tracheotomie bij luchtwegobstructie, cardiopulmonaire cerebrale reanimatie  De etiologie van shock dient aangepakt te worden waarbij de soort shock een leidraad vormt: o Cardiogene shock: opletten voor overvulling door agressieve vochttherapie o Andere: aangepaste farmaca  De vereist chirurgie en anesthesie kunnen pas uitgevoerd worden als er eerst een algemene shockbehandeling ingesteld wordt.

Anemische toestand kan in 3 belangrijks stadia ingedeeld worden:
I. Voldoende circulerend volume + RBC → behandeling: bloeding stelpen
II. Voldoende RBC + minder circulerend volume → slechte weefselperfusie +
shock → behandeling: bloeding stelpen + herstel volume
III. Onvoldoende RBC + circulerend volume → behandeling: bloeding stelpen +
bloedtransfusie

26
Q

Hoe metabole acidose behandelen (4pn)

A

6.2.4. Correctie van de metabole acidose
- Door een goede vochtterapie met ondersteunen van de nierfunctie kan een spontane
correctie van de metabole acidose optreden.
- De metabole acidose kan echter sneller gecorrigeerd worden met natrium lactaat, natrium
acetaat of NaHCO3.

Bij normale leverfunctie worden natriumlactaat en -acetaat snel afgebroken in de lever, waarbij een proton gebruikt wordt en een bicarbonaat-molecule vrijkomt. Beide vloeistoffen werken dus alkaliniserend.

Bij shock wordt de leverfunctie echter ongunstig beïnvloed en is er reeds te veel lactaat in circulatie, zodat Na-lactaat niet aangewezen is. Na-acetaat wordt gemetaboliseerd in de spieren, het hart en de lever en is dus iets minder afhankelijk van de leverfunctie.

NaHCO3 wordt na vrijstellen van Na+ en capteren van een proton omgezet in H2CO3 en daarna in H2O en CO2. Deze CO2 wordt snel respiratoir geëlimineerd en is dus meer aangewezen bij lever- en spierinsufficiëntie.
- Bij patiënten met respiratoire problemen en een verhoogde PaCO2 is echter
voorzichtigheid geboden, door toediening van NaHCO3 kan de PaCO2 verder stijgen en
een respiratoire acidose veroorzaken.

De hoeveelheid NaHCO3 (in mg uitgedrukt) ter correctie van de metabole acidose kan berekend worden:

NaHCO3 (mg) = lichaamsgewicht (kg) x 0,3 x base deficit (mmol/L) x 86
(mg/mmol)

0,3 = 30% van het lichaamsgewicht bestaat uit extracellulaire vloeistof (van ca. 25%
bij obese dieren tot meer dan 40% bij pasgeboren dieren)
86 = moleculair gewicht van NaHCO3

27
Q

Geef de 5 types shock op basis van etiologie.

A
  • hypovolemische shock (te laag circulerend volume)
  • cardiogene shock (door hartproblemen)
  • distributieve shock (waarbij er een bloeddrukval is door vasodilatatie in sommige of alle weefsels, hieronder worden zowel anafylactische als endotoxemische shock
    geclassificeerd)
  • obstructieve shock (waarbij er een obstructie is van een deel van de circulatie)
  • traumatische shock (een mengvorm van de voorgaande types shock, die voorkomt bij
    ernstig trauma met schade aan meerdere organen)
28
Q

Waarom is de bepaling van hematocriet bij acuut bloedverlies zo belangrijk?

A

Denk dat ze bedoelen niet..

Na een acute bloeding is de hematocriet meestal waardeloos als parameter voor
de erythrocytenmassa in het lichaam, aangezien zowel plasma als rode en witte
bloedcellen tegelijk verloren gaan. Tevens treedt bij het paard en de hond ten
gevolge van miltcontractie een uitstorting van rode bloedcellen op (1/3 van het
totale aantal rode bloedcellen, meestal gedurende de eerste 4 à 5 uur),
waardoor de hematocriet initieel zelfs kan stijgen tijdens/kort na een acute
bloeding. Tegelijk is er door de gedaalde intravasculaire druk echter ook een
verschuiving van water en elektrolyten vanuit de perifere weefsels naar de
bloedbaan toe, zodat de rode bloedcellen en het eiwit verdund worden
(hemodilutie). Het vochttekort wordt bovendien ook gecompenseerd door
verhoogde opname van drinkwater en verminderde urineproductie. Een daling
van de hematocriet treedt dus wel degelijk op, maar het duurt meestal 24 tot
zelfs 48 u vooraleer de situatie zich wat stabiliseert en men aan de hand van de
hematocriet het erythrocytenverlies kan inschatten. Bij zeer jonge dieren
gebeurt dit veel sneller, wegens een snellere en meer uitgesproken
vochtinflow. Bij het optreden van hemodilutie ontstaat tevens
hypoproteïnemie. Het nagaan van het plasma-proteïnegehalte geeft in de acute
fase, bv. 4 uur na de bloeding, een betere indicatie over de graad van
bloedverlies dan het controleren van de hematocriet