herhalen taal Flashcards
Wat zijn de werkwoorden in deze zinnen? Veel kleuters hebben de griep. De ouders bellen naar school. In elke klas staat een pompje met handgel. De leerlingen wassen hun handen altijd.
hebben,bellen,staat,wassen
Wat is het ‘onderwerp’ en wat is het ‘gezegde’ van deze zin?
Artikels geven de gewenste informatie.
Artikels= onderwerp
geven de gewenste informatie= gezegde
het verkleinwoord van
hol
man
holletje
mannetje
Wat is het ‘bijvoeglijk naamwoord’ in deze zinnen en wat het ‘zelfstandig naamwoord’?
Mijn arm vogeltje is gisteren weggevlogen.
Pas op voor die gevaarlijke slak!
Excuseer, ik heb een rare vraag voor u.
arm, gevaarlijke, rare = bijvoeglijke naamwoorden
vogeltje, slak, vraag = zelfstandige naamwoorden
vul de trap aan:
moeilijke-moeilijker-….
moeilijkste
wat is juist:
roode vissen of rode vissen
rode
wat is juist:
beide vossen of bijde vossen
beide
wat is juist:
De gans begind of de gans begint
begint
wat is juist:
ze ziten of ze zitten
zitten
wat is juist:
juli spelen of jullie spelen
jullie is juist
juli= maand
Wat is het onderwerp en wat de persoonsvorm?
De ganzen zitten knus met elkaar te praten.
onderwerp: de ganzen
persoonsvorm: zitten
Wat is het onderwerp en wat de persoonsvorm?
Hoog in de lucht vliegt een troep ganzen.
onderwerp: een troep ganzen
persoonsvorm: vliegt