dictee toets Flashcards

1
Q

1.Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in deze zinnen?
2.Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in deze zinnen?
Een klein meisje draagt een nieuw bloesje, een strakke broek en rode schoenen met zwarte veters.

A

1.bijvoeglijke naamwoorden:
klein,nieuw,strakke,rode,zwarte

2.zelfstandige naamwoorden:
meisje,bloesje,broek,schoenen,veters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vul aan:

  1. een smal tapijt: het ……. tapijt
  2. een wild varken: de ….. varkens
  3. een laag bed: de ….. bedden
  4. een nieuw,grijs rokje: de …. ,…. rokjes
A
  1. smalle
  2. wilde
  3. lage
  4. nieuwe, grijze
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

1.Maak van deze zin een ja-neevraag.
2.Wat is het onderwerp?
3.Wat is de persoonsvorm?
Neo speelt Fortnite met zijn vrienden.

A
  1. Speelt Neo Fortnite met zijn vrienden?
  2. Neo ( = iemand of iets waarover de zin iets zegt)
  3. speelt

tip: Als je de ja-neevraag gesteld hebt:
Het eerste deel van de vraag= persoonsvorm=speelt
Het tweede deel van de vraag=onderwerp=Neo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

werkwoord: spelen
1) ik….
2) jij….
3) hij/zij…
4) wij…
5) jullie…

A

1) speel
2) speelt
3) speelt
4) spelen
5) spelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

werkwoord: stappen
1) ik…
2) jij…
3) hij/zij…
4) wij…
5) jullie..

A

1) stap
2) stapt
3) stapt
4) stappen
5) stappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

werkwoord: fietsen
1) ik…
2) jij…
3) hij/zij…
4) wij…
5) jullie…

A

1) fiets
2) fietst
3) fietst
4) fietsen
5) fietsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

werkwoord: sporten
1) ik…
2) jij…
3) hij/zij…
4) wij…
5) jullie…

A

1) sport
2) sport
3) sport
4) sporten
5) sporten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Pas de persoonsvorm aan, aan het onderwerp.

Neo gaat naar school. –> Neo en Ashley …. naar school.

A

gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

1.Welke onderwerpen staan in het enkelvoud?
2.Welke onderwerpen staan in het meervoud?
Ik knutsel.
Wij voetballen.
Zij maken hun huiswerk.
De hond speelt.
De honden van Neo spelen samen.

A
  1. ik, de hond

2. wij,zij,de honden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Maak samenstellingen: Welke woorden kan je samen voegen tot één woord?

boterham
boeken
doos
tas
voet
dans
juf
bal
A

1) boterhamdoos
2) boekentas
3) voetbal
4) dansjuf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vul aan met: je, tje, pje, of etje

Neo heeft een klein broer…

A

broer + tje= broertje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Maak een verkleinwoord van:

  1. fles
  2. beer
  3. boom
  4. vlam
A
  1. flesje
  2. beertje
  3. boompje
  4. vlammetje
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zou je kunnen invullen?

Neo is …. dan zijn zus.

A

groter/ jonger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mama is het grootst.

1) Ik ben … dan Ashley.
2) Ashley is … dan Kualy.
3) Kualy is het …. (klein).

A

1) groter
2) groter
3) kleinst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly