HC8: stemmingsstoornissen en zelfmoord Flashcards

1
Q

Depressie

A

Een negatieve gemoedsstatus gekenmerkt door een hoge mate van verdrietigheid, verminderde energie, verminderde zelfwaarde, schuldgevoelens of gerelateerde symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Manie

A

Een gemoedstoestand van extreme euforie of activiteit waarbij mensen geloven dat de wereld aan hun voeten ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Manie

A

Een gemoedstoestand van extreme euforie of activiteit waarbij mensen geloven dat de wereld aan hun voeten ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Depressieve stoornissen

A

Een groep stoornissen gekenmerkt door unipolaire depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Unipolaire depressie

A

Depressie zonder een (geschiedenis van) manie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bipolaire stoornis

A

Een stoornis gekenmerkt door afwisselende of gemengde periodes van manie en depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Unipolaire Depressie: De depressieve stoornissen
Hoe vaak komt unipolaire depressie voor?

A
  • 8% prevalentie per jaar + 5% heeft last van mildere vormen
  • 20% lifetime prevalentie
  • Gemiddelde leeftijd bij begin van de stoornis is 19 jaar
  • Komt vaker voor bij mensen met lager inkomen
  • (cijfers VS)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Unipolaire Depressie: De depressieve stoornissen
Symptomen

A

Emotionele symptomen
* Miserabele, lege of vernederde gevoelens
* Gebrek aan plezier/positiviteit
Motivationele symptomen
* Gebrek aan drive, initiatief of spontaniteit
* Tussen 6 en 15% van personen met een ernstige depressie sterft aan suicide
Gedragssymptomen
* Minder actief en productief, soms vertraagde bewegingen en spraak
Cognitieve symptomen
* Negatieve zelfperceptie
* Zelfkritiek; tegenslagen zijn eigen schuld
* Pessimistisch
Fysieke symptomen
* Hoofdpijn, duizeligheid en/of pijnklachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

DSM-5 categoriseert verschillende depressieve stoornissen

A
  • Major depressive disorder
  • Persistent depressive disorder
  • Premenstrual dysphoric disorder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Major depressive episode

A
  • Gedurende minstens 2 weken: depressieve gemoedstoestand voor het merendeel van de dag en/of een vermindering van plezier of interesses in de meeste activiteiten voor het grootste deel van de dagen

Binnen dezelfde 2 weken, tenminste 3 of 4 van de volgende symptomen:
* Verandering van gewicht of trek
* Slaapproblemen (insomnia of hypersomnia)
* Geagiteerdheid of verminderde activiteit
* Vermoeidheid of lethargie
* Geen patroon van manie of hypomanie
* Gevoelens van waardeloosheid of schuld
* Verminderde concentratie of besluitvaardigheid
* Herhaalde focus op de dood of suicide, een suicideplan of een suicide poging.
Significante last of interferentie met het dagelijkse leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Persistent depressive disorder

A
  • Persoon heeft last van symptomen van ernstige of milde depressie ≥ 2j
  • Gedurende deze 2 jaar zijn de symptomen niet afwezig voor meer dan 2 maanden
  • Geen geschiedenis van manie of hypomanie
  • Significante last of interferentie met het dagelijkse leven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Het biologische model van unipolaire depressie
Biologische benadering

A
  • Studies naar genetische factoren, biochemische factoren, hersencircuits en het
    immuunsysteem wijzen op een biologische verklaring voor unipolaire depressie
  • Genetische factoren
  • Familie studies
  • Tweelingen studies
  • Genetische studies
    – Moleculaire biologie (bv., sorotonine transporter gen; 5-HTT)
  • Biochemische factoren
  • Verlaagde activiteit van twee neurotransmitters: serotonine en norepinefrine
    – Ontdekt op basis van testen met medicatie voor hoge bloeddruk en eerste antidepressiva
    – Later meer gedetailleerde studies naar interacties tussen neurotransmitter
  • Hormonen en de HPA-as
    – Stress-as overgeactiveerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het biologische model van unipolaire depressie
Hersencircuits en immuun systeem

A
  • Dysfuncties in bepaalde circuits
  • Beeldvormingstudies
  • Subgenual cingulate heeft een specifieke bijdrage
  • Abnormale activatie en bloeddoorstroming in een aantal hersengebieden
  • Structurele problemen: interconnectiviteit
  • Abnormale neurotransmitter activiteit

Immuun systeem
* Bij extreme stress treedt er disregulatie op van het immuunsysteem en dit draagt bij aan de ontwikkeling van depressie
– Vertraagd functioneren van lymfocyten, toename CRP en sterkere ontstekingsreacties
* Verhoogde incidentie van migraine, prikkelbare darm syndroom, chronische vermoeidheid, artritis en andere problemen veroorzaakt door CPR productie en ontstekingsreacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Biologische behandelingen voor unipolaire depressie
Biologische benaderingen: antidepressiva

A

Antidepressiva
* Rond de jaren 1950 werden twee verschillende types medicatie ontdekt die symptomen van depressie verminderen
* Monoamine oxidase (MAO) inhibitors
* Tricyclics (verzamelnaam)
* Deze medicatie zijn recent aangevuld met de tweede-generatie antidepressiva

  • MAO inhibitors
  • Biochemisch werkingsmechanisme verloopt via het verminderen van de productie van MAO (monoamine oxidase)
  • MAO breekt normal gezien serotonine en norepinefrine af
  • Kan verhoogde bloeddruk veroorzaken wanneer gecombineerd met bepaalde typische
    voedingsmiddelen (bv., kaas)
  • Ongeveer de helft van de patiënten die hiervan gebruikt maakt ervaart een verbetering van hun symptomen
  • Tricyclics
  • Werkt via neurotransmitter reuptake mechanismes
  • Blokkeert de heropname van serotonine en norepinefrine en verhoogt daarmee de concentratie van deze neurotransmitters in het brein
  • Kan neveneffecten veroorzaken; terugval kan voorkomen wanneer de antidepressiva te snel gestopt worden na herstel
  • Tweede-generatie antidepressiva
  • Selective serotonin reuptake inhibitors (SSRIs)
  • Verschillende structuur dan MAO inhibitors en tricyclics
  • Verhoogt de serotonine activiteit zonder dat norepinefrine of andere neurotransmitters wordt beïnvloed
  • Minder ongewenste, maar nog steeds wel wat neveneffecten
  • Slaan niet aan bij 40% of zelfs meer patiënten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Biologische behandelingen voor unipolaire depressie
Hersenstimulatie

A
  • Biologische behandelingen die direct of indirect bepaalde hersengebieden stimuleren
  • Electroconvulsive therapy (ECT)
  • Vagus nerve stimulatie
  • Transcranial magnetic stimulatie (TMS)
  • Deep brain stimulatie (DBS)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Psychologische modellen van unipolaire depressie
Cognitieve-gedrags visie

A
  • Depressie is het gevolg van problematische gedragingen en dysfunctionele denkpatronen
  • Theoretische perspectieven
  • Gedrags dimensie
  • Negatieve gedachten
  • Complexe interactie tussen cognitieve- en gedragsfactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Psychologische modellen van unipolaire depressie
Gedragsdimensie

A
  • Aantal beloningen tijdens het leven relateren aan de aanwezigheid of afwezigheid van depressie
  • Sterke vermindering van positieve beloningen tijdens het leven kunnen zorgen voor steeds minder positieve gedragingen, wat weer leidt tot nog minder positieve beloningen en resulteert uiteindelijk eventueel in depressie
  • Sociale beloningen zijn belangrijk in de neerwaartse spiraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Psychologische modellen van unipolaire depressie
Negatieve gedachten

A
  • Beck: Unipolaire depressie is het product van een combinatie van maladaptieve attitudes, cognitieve triad, illogisch denken en automatische gedachten
  • Cognitieve triad: Negatieve visie op ervaringen, op zichzelf en op de toekomst
  • Seligman learned helplessness theorie: Depressie komt voor wanneer mensen geloven dat ze de controle hebben verloren over bekrachtigers (reinforcers) in het leven en hiervan de verantwoordelijkheid aan zichzelf attribueren
  • Dit verlies wordt geattribueerd aan interne, globale en stabiele oorzaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Psychologische modellen van unipolaire depressie
Aangeleerde hulpeloosheid (learned helplessness)

A
  • Seligman: Depressie komt voor wanneer mensen geloven dat ze de controle hebben verloren over bekrachtigers (reinforcers) in het leven en hiervan de verantwoordelijkheid aan zichzelf attribueren
  • Attributie-hulpeloosheid theorie
  • Rubenstein revisie: Mensen twijfelen aan zichzelf wanneer gebeurtenissen buiten hun
    controle zijn
    – Attributie aan interne, globale en stabiele oorzaken = depressie
    – Attributie aan externe, meer specifieke en onstabiele oorzaken = minder kans op aangeleerde hulpeloosheid en depressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

CBT voor unipolaire depressie
Cognitieve-gedragstherapie (CGT of ook CBT)

A

Gedragsactivatie
* Therapeut helpt de cliënt om systematisch zijn/haar deelname aan constructieve en aangename activiteiten en evenementen te verhogen; 3 deelfases:
– Herintroductie van aangename evenementen en activiteit
– Belonen van niet-depressieve gedragingen
– Helpen bij het verbeteren van sociale skills
* Meest effectief wanneer gecombineerd met cognitieve interventies

De cognitieve therapie van Beck: Gebruikt om clienten te begeleiden naar het
herkennen en veranderen van negatieve cognitieve processen in 4 fases
* Aanmoedigen van activiteiten en positiever gemoed
* Uitdagingen van automatische gedachten
* Identificeren van negatieve gedachten en bias
* Veranderen van primaire attitudes

New-wave cognitieve-gedragstherapeuten
* Gaan niet akkoord met de stelling van Beck dat patiënten volledig hun negatieve cognities moeten veranderen om hun depressie op te lossen
* Gebruik van mindfulness training en andere technieken om cliënten hun negatieve cognities te helpen herkennen als gedachtenstromen die niet noodzakelijk moeten beoordeeld of gevolgd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Het sociocultureel model van unipolaire depressie
Familiaal-sociaal perspectief en behandelingen

A
  • Een vermindering in sociale beloningen veroorzaakt depressie
  • Mensen met depressie hebben vaak verminderde sociale capaciteiten die vermijding door anderen kan teweeg brengen, en daardoor hun sociale contacten verminderd
  • Depressie is gelinkt aan zwakke of onbeschikbare social suport, isolatie en gebrek aan intimiteit.

Familiaal-sociale behandelingen
* Interpersonal psychotherapy (IPT; Klerman and Weissman)
* Studies suggereren dat IPT even effectief is als cognitieve therapie voor depressie
* Koppel/relatie therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Het sociocultureel model van unipolaire depressie
Multicultureel perspectief

A
  • Er bestaat een sterke link tussen gender en depressie
  • Over verschillende culturen heen hebben vrouwen ongeveer 2 keer zo vaak last van unipolaire depressie als mannen
22
Q

Het sociocultureel model van unipolaire depressie
Multicultureel perspectief: Verklaring voor de link tussen gender en
depressie

A

Multicultureel perspectief: Verklaring voor de link tussen gender en depressie
* Artifact theorie (mannen zijn geslotener)
* Hormonale theorie
* Life stress theorie
* Body dissatisfaction theorie
* Lack-of-control theorie
* Ruminatie theorie

23
Q

Bipolaire stoornissen; Symptomen

A

Symptomen
* In tegenstelling tot depressieve episodes hebben mensen in een manische episode
vaak een overdreven positief en uitgelaten gemoed
* Emotionele symptomen
* Motivationele symptomen
* Gedrags symptomen
* Cognitieve symptomen
* Fysische symptomen

24
Q

Bipolaire stoornissen
Diagnose van bipolaire stoornissen & prevalentie

A
  • Twee verschillende types van bipolaire stoornissen (DSM-5)
  • Bipolaire I stoornis
  • Bipolaire II stoornis

Wereldwijd hebben 1 tot 2.6% van alle volwassenen een bipolaire stoornis op een
gegeven moment; 4% heeft er last van tijdens zijn/haar leven
* Geen gender verschillen, maar verhoogde prevalentie bij groepen met een laag
inkomen

25
Q

Bipolaire stoornissen
Manische episode

A

Manische episode
* Voor 1 week of meer vertoont een persoon continu een abnormaal, overdreven, ongeremd, of geïrriteerd gemoed en een verhoogde energie of activiteit gedurende het grootste deel van de dag

De persoon heeft ook last van ten minste 3 van de volgende symptomen
* Grandioosheid of overdreven zelfvertrouwen
* Verminderde nood aan slaap
* Snelle veranderende ideeën of een idee dat zijn/haar gedachten snel verlopen
* Aandacht wordt getrokken in verschillende richtingen
* Verhoogde activiteit of geïrriteerde bewegingen
* Overdreven engagement in risicovolle of potentiele gevaarlijke activiteiten
* Significante last of interferentie met het dagelijkse leven

26
Q

Bipolaire stoornissen; I & II

A

Bipolaire 1 stoornis
* Aanwezigheid van een manische episode
* Hypomanische of majeure depressieve episodes gaan vooraf aan of volgen op de manische episode

Bipolaire II stoornis
* Aanwezigheid of geschiedenis van majeure depressieve episode(s)
* Aanwezigheid of geschiedenis van hypomanische episode(s)
* Geen geschiedenis van een manische episode

27
Q

Bipolaire stoornissen
Cyclothymische stoornis (DSM-5)

A
  • Verschillende periodes van hypomanische en depressieve symptomen
  • Symptomen blijven bestaan voor minstens 2 jaar, met periodes van normaal gemoed van enkele dagen of weken
  • Geen geslachtsverschillen
  • Kan evolueren in bipolaire I of bipolaire II stoornis
28
Q

Wat veroorzaakt bipolaire stoornissen?

A
  • Tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw -> weinig vooruitgang in het onderzoek
  • Meer recent wijst biologisch onderzoek op een aantal mogelijke oorzaken
  • Neurotransmitters, ion activiteit, breinstructuren en genetische factoren
29
Q

Wat veroorzaakt bipolaire stoornissen?
Biologisch onderzoek

A
  • Neurotransmitter activiteit: Manie kan gerelateerd worden aan verhoogde norepinefrine activiteit en verlaagde levels van serotonine activiteit
  • Ion activiteit: Verstoord transport van ionen doorheen het membraan van neuronen
    Hersenstructuren
  • Er zijn een aantal afwijkende hersenstructuren geïdentificeerd bij mensen met bipolaire stoornissen: de basale ganglia en cerebellum
  • Niet helemaal duidelijk wat de rol is van deze structurele afwijkingen
    Genetische factoren
  • Genetische overerving speelt wellicht een rol bij de ontwikkeling van bipolaire stoornissen
  • Familie studies + tweelingenstudies
  • Moleculaire biologie (identificatie van betrokken genen)
  • Voor 1970 -> enkel weinig succesvolle behandelingen
  • In 1970 werd lithium goedgekeurd als geneesmiddel
  • Mood-stabilizers (antibipolaire medicatie) werden later ontwikkeld
30
Q

Behandelingen voor bipolaire stoornissen
Lithium & andere mood-stabilizers

A
  • Heel effectief voor de behandeling van bipolaire stoornissen en manie
  • Precieze dosering bepalen voor een patiënt is een delicaat proces
  • Te lage dosis low = geen effect
  • Te hoge dosis = lithium intoxication (vergiftiging)
  • 49% van mensen met bipolaire stoornis krijgen een behandeling

Andere mood-stabilizers
* Sommige patiënten reageren beter op andere medicatie of een combinatie van
bepaalde medicatie

31
Q

Behandelingen voor bipolaire stoornissen
Effectiviteit van lithium en andere mood-stabilizers

A
  • Meer dan 60% van patienten met manie verbeteren met deze medicatie
  • Meeste patienten ervaart minder nieuwe episodes met deze medicatie
  • Deze medicatie helpt misschien tegen het uitontwikkelen van symptomen
  • Mood-stabilizers helpen ook patienten met een bipolaire stoornis bij de depressieve episodes, maar in een mindere mate
32
Q

Behandelingen voor bipolaire stoornissen
Adjunctieve psychotherapie

A
  • Psychotherapie alleen is vaak niet behulpzaam voor mensen met een bipolaire stoornis
  • Psychotherapie wordt vaak complementair gebruikt bij lithium of andere medicatie
  • Adjunctieve therapie in combinatie met medicatie lijkt patiënten wel te helpen bij hun gedragsproblemen, in het bijzonder mensen met een cyclothymische stoornis
33
Q

Betrokken factoren bij unipolaire depressie en bipolaire stoornissen

A

Factoren bij unipolaire depressie
* Biologische abnormaliteiten
* Verminderde positieve bekrachtiging
* Negatieve denkpatronen
* Perceptie van hulpeloosheid

Factoren bij bipolaire stoornissen
* Biologische abnormaliteiten
* Genetische factoren
* Stress getriggerd

34
Q

Suïcide; prevalentie en classificatie

A

Suïcide is wereldwijd een van de voornaamste doodsoorzaken
* Jaarlijk sterven er ongeveer 1 miljoen mensen aan zelfmoord, waaronder ~42,000 in
de VS

Classificatie
* Suicide is niet officieel geclassificeerd als mentale stoornis in de DSM-5
* Suicidaal gedrag stoornis wordt voorgesteld als diagnose in de volgende revisie

35
Q

Intentionele dood (Shneidman)
* Death seeker
* Death initiator
* Death ignorer
* Death darer

A

Death seeker = met duidelijke intentie om het leven te beïndigen
Death initiators = zoeken levenseinde vanuit idee dat het stervensproces al is begonnen
Death ignorers = menen dat zelf veroorzaakt overlijden niet het einde van hun bestaan betekent
Death darers = ambivalent tot de dood en tonen dat ook in hun suïcidaliteit

36
Q

Subintentionele dood

A
  • Indirect, covert, partieel of onbewust
  • Zelf-verwonding of zelfmutilatie
37
Q

Suïcide; Patronen en statistieken

A

Zelfmoordcijfer variëren
* Van land tot land
* Gender en relatiestatus
* Etniciteit
* Sociale omgeving
* Religiositeit
* Onderrapportage bestaat wellicht (owv sociaal taboe)

38
Q

Wat triggert een zelfmoord?
Vaak voorkomende triggers

A
  • Stressvolle ervaringen en omgevingen
  • Veranderingen in gemoed en gedachtepatronen
  • Alcohol en gebruik van andere drugs
  • Mentale stoornissen
  • Modeling
39
Q

Wat triggert een zelfmoord?
Stressvolle ervaringen en omgevingen

A

Onmiddellijke stressoren
* Verlies van een geliefde door sterfte, scheiding of afwijzing
* Verlies van baan of financiële tegenslagen
* Natuurrampen

Lange-termijn stressoren
* Sociale isolatie
* Ernstige ziekte
* Misbruik of onderdrukkende omgeving
* Jobstress

40
Q

Wat triggert een zelfmoord?
Veranderingen in gemoed en gedachtepatronen

A
  • Veel zelfdodingen worden voorafgegaan door veranderingen in gemoed en gedachtepatronen
  • Hopeloosheid
  • Verdriet, angst, spanning, frustratie en schaamte
  • Psychische leiden
  • Dichotomoom denken
41
Q

Wat triggert een zelfmoord?
Alcohol en gebruik van andere drugs

A
  • 70% van mensen die een zelfmoordpoging ondernemen drinkt alcohol net hiervoor
  • Ook andere soorten drugs worden gelinkt aan zelfmoord, voornamelijk bij adolescenten en jong volwassenen
42
Q

Wat triggert een zelfmoord?
Mentale stoornissen

A

De meerderheid van mensen die een zelfmoordpoging ondernemen hebben een
psychologische stoornis
* Unipolaire of bipolaire depressie (70%)
* Chronisch alcoholisme (20%)
* Schizofrenie (10%)
* Risico neemt toe met meerdere stoornissen

Andere psychische stoornissen
* Posttraumatische stress stoornis (PTSD)
* Paniek stoornis
* Stoornissen in middelengebruik
* Vaak in combinatie met schizofrenie of borderline persoonlijkheidsstoornis

43
Q

Wat triggert een zelfmoord?
Modeling: De besmettelijke aard van zelfmoord

A

Sommige gevallen van zelfmoord kunnen als een model dienen voor andere
zelfmoorden, in het bijzonder bij adolescenten

Typische modellen
* Familieleden en vrienden
* Beroemdheden
* Gevallen sterk in de media
* Collega’s

44
Q

Wat zijn de onderliggende oorzaken van suïcide?
Interpersonele benadering

A

Interpersonal-psychological theorie (Joiner et al.)
* Percepties gerelateerd aan een wens voor zelfdoding
– Perceived burdensomeness
– Thwarted belongingness
– Psychological ability to carry out suicide
* De combinatie van deze variabelen is sterk gelinkt aan zelfmoord

45
Q

Wat zijn de onderliggende oorzaken van suïcide?
Biologische benadering

A
  • Genetica
  • Tweelingenstudies wijzen op genetische rol bij zelfmoord
  • Hersenontwikkeling
  • Verlaagde serotonine activiteit en abnormaliteit in depressie-gerelateerde hersencircuits dragen bij aan zelfdoding
  • Beiden dragen bij aan agressieve gevoelens en impulsief gedrag
  • Combinatie met psychosociale factoren
46
Q

Is suïcide gelinkt aan leeftijd?
Kinderen

A
  • Suïcide komt zelden voor bij kinderen
  • Suïcide bij jonge kinderen wordt vaak vooraf gegaan door gedragsproblemen
  • Er is discussie over of kinderen het concept van de dood begrijpen; Het
    lijkt wel zo dat ze een duidelijk begrip hiervan hebben en een heldere wens om te sterven
47
Q

Is suïcide gelinkt aan leeftijd?
Adolescenten

A
  • Suïcide komt veel vaker voor in de adolescentie
  • Ongeveer 8 adolescenten per 100,000 pleegt ieder jaar zelfmoord (cijfer VS)
  • 12% heeft last van suïcidale gedachten
  • 4 tot 8% onderneemt zelfmoorpogingen

Verklaringen voor verhoogde suïcide cijfers
* Ontwikkelingsstress gerelateerd aan adolescentie
* Onmiddellijke en lange termijn-stressoren, vaker bij LGBTQ
* Klinische depressie, laag zelfbeeld, hopeloosheid
* Kwaadheid, impulsiviteit, alcohol of drugsproblematiek
* Internet en modeling

Veel meer adolescenten ondernemen een zelfmoordpoging dan het aantal
succesvolle zelfmoorden
* Ratio van 200:1 of zelfs meer
* Factoren gelinkt aan zelfmoordpogingen
* Competitie voor banen, posities, onderling, ….
* Verzwakte familierelaties
* Beschikbaarheid van alcohol/drugs
* Massa media

48
Q

Is suïcide gelinkt aan leeftijd?
Latere leeftijd

A
  • Ouderen (75+) plegen het vaakst zelfmoord en zijn het vaakst succesvol (minder pogingen; cijfers VS)
  • Mogelijke factoren
  • Ziekte
  • Verlies van geliefden en vrienden
  • Verlies van controle over het leven
  • Verlies van sociale status
49
Q

Behandelingen voor suïcide

A

Behandelingen na zelfmoordpogingen
* Medische hulp
* Follow-up met psychotherapie of medicatie

Therapieën
* Psychodynamische therapie
* Medicatie
* Groep en familie therapie
* Cognitieve-gedrags therapie (Beck)
* Eventueel mindfulness-based

Behandelingen na zelfmoordpogingen
* Therapiedoelen
* Patiënt in leven houden
* Verminderen van psychologisch leiden
* Bereiken van een niet-suicidale mindset en hoop geven
* Betere manieren aanleren om met stress om te gaan

50
Q

Suïcide preventie

A

Preventie programma’s en crisislijnen
* Vaak bemand door professionals, maar ook paraprofessionals
* Verschillende modaliteiten (bv., telefoon, chat, …)

51
Q

Behandelingen voor suïcide
Eerste contact bij preventie / lange-termijn preventie

A

Eerste contact bij preventie
* Een positieve relatie tewerkstelligen
* Problemen begrijpen en verduidelijken
* Suicide risico bepalen
* Capaciteiten en middelen van de persoon vaststellen en inschakelen (bv., sociaal
netwerk)
* Plan formuleren

Lange-termijn preventie
* Doorverwijzing
* Therapie
* Reduceren van middelen voor zelfdoding (bv., barrieres op bruggen, restricties op
medicatie, etc.)

52
Q

Behandelingen voor suïcide
Zijn suïcide preventie programma’s succesvol?

A

Meten van de effectiviteit is moeilijk
* Veel verschillende programma’s, componenten en confounds (bv., seizoens en
conjunctuurveranderingen)
* Gemengde resultaten
* Accuraat het risico op suïcide vaststellen/meten is moeilijk

Nieuwere benadering om suiciderisico te meten
* Non-verbaal gedrag
* Psychofysiologische maten
* Hersenscans
* Zelf-verminking Implicit Association Test