HC5: angststoornissen Flashcards

1
Q

Angst (fear)

A

De fysiologische en emotionele reactie van het centrale zenuwstelsel op een serieuze dreiging voor de gezondheid
van het organisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Angstigheid (anxiety)

A

De fysiologische en emotionele reactie van het centrale zenuwstelsel op een vaag gevoel van dreiging voor de
gezondheid van het organisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gegeneraliseerde angststoornis

A

Een stoornis gekenmerkt door persistente en uitgesproken gevoelens van angstigheid en zorgen over verschillende activiteiten en situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Angststoornissen zijn een van de vaakste voorkomende mentale stoornissen (prevalentie)

A
  • Jaarlijks heeft 18% van de bevolking last van een van de zes DSM-5 angststoornissen
  • Ongeveer 29% van de bevolking zal een van deze angststoornissen ontwikkelen tijdens zijn/haar leven
  • Slechts 1/3e van deze personen zoekt hulp
  • (cijfers uit de VS; maar gelijkaardig in NL/EU)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

GAS checklist

A
  • > 6 maand last van onevenredige, oncontroleerbare en voortdurende angst en zorgen over verschillende zaken
  • Tenminste drie van de volgende symptomen: gespannenheid, vermoeidheid, concentratieproblemen, geïrriteerdheid, spierspanning, slaapproblemen
  • Significante subjectieve last of interferentie met dagelijks leven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

GAS - sociocultureel perspectief

A

GAS ontwikkeld zich vaker bij mensen die zich bevinden in gevaarlijke sociale omstandigheden
* Wordt ondersteund door onderzoek
Verschillende vormen van sociale stress
* Armoede
* Discriminatie
* Onveiligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

evalence of Anxiety Disorders and Obsessive- Compulsive Disorder (Compared with Rate in Total Population)

A

Female Low-Income Elderly
GAS Higher Higher Higher
Specific phobia Higher Higher Lower
Agoraphobia Higher Higher Higher
Social anxiety Higher Higher Lower
Panic disorder Higher Higher Lower
OCD Same Higher Lower

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

GAS - psychodynamisch perspectief

A

Volgens Freud ervaren alle kinderen angst
* Realistische angst wanneer ze effectief in gevaar zijn
* Neurotische angst wanneer ze niet hun id impulsen kunnen uiten
* Morele angst wanneer ze gestraft worden bij het uiten van hun id impulsen
Sommige kinderen ervaren hogere levels van angst en/of hun defensie mechanismen zijn inadequaat

Psychodynamische therapieën
* Vrije associatie
* Therapeut interpretatie van transfer, resistentie en dromen
Specifieke behandelingen voor GAS
* Freudianen focussen minden op angst en meer op de controle van het id
* Object-relaties therapeuten proberen patiënten te helpen door relatieproblemen te identificeren en op te lossen
* Korte-termijn psychodynamische therapie is effectiever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

GAS - humanistisch perspectief

A

GAS ontstaat wanneer mensen niet eerlijk en zelf-accepterend naar zichzelf toe zijn
* Verklaring van Carl Rogers (humanisme):
* Ontbrekende van onconditionele positieve waardering tijdens de kindertijd zorgt voor “conditions of worth” (bv., strenge/hoge zelf-standaarden)
* Bedreigende zelf-beoordelingen kunnen angst veroorzaken en de ontwikkeling van GAS faciliteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

GAS - cognitief-gedrags perspectief

A
  • Problematische gedragingen en dysfunctionele denkpatronen veroorzaken psychologische stoornissen
  • Behandeling focust zich op het veranderen van gedragingen en cognities
  • Vroege benaderingen
  • Maladaptieve of irrationele assumpties (Ellis)
  • Stille assumpties (Beck)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

GAS - cognitief gedrags perspectief, recentie verklaringen

A

Recentere verklaringen
* Metacognitieve theorie (= er wordt vanuit gegaan dat mensen zowel positief als negatief denken over zorgen maken.) (Wells) en meta-zorgen ( = zorgen maken over zorgen) –> worry exposure
* Intolerantie van onzekerheid theorie (Koerner en collegas)
* Vermijdingstheorie (Borkovec) (= As a human being, you are programmed to avoid suffering and seek pleasure and security. But in your effort to avoid uncomfortable situations, you actually crystallize your feelings of discomfort. Borkovec’s cognitive avoidance theory claims that these kinds of mental resolutions reinforce your perception of fear)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

GAS - cognitieve gedragstherapie

A

Veranderen van maladaptieve assumpties
* Ellis’s rational-emotive therapy (RET)
* Tegen gaan van zorgen (worrying)
* Mindfulness-gebaseerde cognitieve-gedrags therapie
* Acceptance and commitment therapy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

GAS - biologisch perspectief

A

GAS wordt voornamelijk veroorzaakt door biologische factoren
* Ondersteund door familie-historie studies en hersenstudies
* Uitgedaagd door de alternatieve verklaring van gedeelde omgeving
Angstreacties zijn gerelateerd aan bepaalde hersengebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

GAS - biologisch perspectief –> hersenen

A

GAS resulteert uit hyperactieve angst circuits
* GABA: Belangrijke neurotransmitter binnen dit circuit
- GABA is een inhiberende neurotransmitter die activatie van de CZS dempt, dat zorgt dat angstervaringen gereduceerd worden.

Verschillende betrokkenhersenstructuren
* Prefrontale cortex –> lage activiteit, vooral bij stuk wat betrokken is met cognitieve controle.
* Anterior cingulate cortex
* Insula
* Amygdala –> vergroot + bovengemiddelde activiteit bij negatieve gebeurtenissen
* Bed nucleus of stria terminals (BNST) speelt mogelijk een belangrijke of belangrijkere rol dan andere structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

GAS - biologisch perspectief –> behandeling met medicatie

A

Behandeling met medicatie
* Begin 1950s: Barbituraten (sedative-hypnotics)
* Late 1950s: Benzodiazepines
* Meer recent: Antidepressiva en antipsychotica medicatie
Vooral: antidepressivum, SSRI (paroxetine), SNRI (venlafaxine), benzodiazepinen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verschillen van fobieën en normale angsten

A
  • Intensere en persistentere angst
  • Sterkere wens om het gevreesde object of situatie te vermijden
  • Zorgt voor stress dat interfereert met normaal functioneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Fobieën - catogorieën van fobieën

A
  • Specifieke fobieën
  • Agorafobie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Specifieke fobieën - prevalentie en checklist

A
  • Jaarlijks heeft ongeveer 10% van de bevolking hier last van (cijfer VS)
  • 14% krijgt hier last van in de loop van het leven
  • Vaker bij vrouwen dan mannen: 2:1
  • 32% zoekt hulp
    Checklist
  • Uitgesproken, voortdurende en disproportionele angst voor een bepaald object of situatie; typisch voor langer dan 6 maanden
  • Confrontatie met het object zorgt voor onmiddellijke angst
  • Vermijding van de gevreesde situatie
  • Significante last of interferentie met het dagelijkse leven
19
Q

Agarofobie - prevalentie en checklist

A
  • Jaarlijks heeft ongeveer 1.7% van de bevolking hier last van (cijfer VS)
  • 2.6% krijgt hier last van in de loop van het leven
  • Gender verschillen (vrouwen > mannen)
    Checklist
  • Uitgesproken, disproportionele of herhaalde angst in tenminste twee afgebakende situaties
  • Vermijding van de agorafobische situatie
  • Symptomen blijven meestal > 6 maand voortduren
  • Significante last of interferentie met het dagelijkse leven; kan fluctueren
20
Q

Wat veroorzaakt specifieke fobieën?

A

Evidentie ondersteunt de gedrags- verklaringen
* Cognitieve-gedrags theorie
* Gedrags- evolutionaire verklaring

21
Q

Fobieën - Cognitief-gedrags perspectief
Hoe worden angsten aangeleerd?

A

Klassieke conditionering
– US: Gebeten worden → UR: Pijn/angst
– CS: Hond → CR: Angst
* Modelering
– Observatie
– Imitatie

22
Q

Fobieën - Gedrags-evolutionair perspectief

A
  • Sommige fobieën komen veel vaker voor dan anderen (bv., donker, onweer, dieren, etc.)
  • Soort-specifieke biologische voorbereidheid om bepaalde angsten te ontwikkelen: preparedness
  • Verklaart waarom sommige fobieën veel vaker voorkomen (bv., slangen spinnen) dan andere (bv., auto’s, vuurwapens, fietsen)
23
Q

Fobieën - Gedrags-evolutionair perspectief
Behandeling voor specifieke fobieën

A

Direct contact met het gevreesde object of situatie is de sleutel tot succes bij alle vormen van exposure therapie
– Systematische desensitizatie (Wolpe) (= het systematisch ongevoelig maken voor het onderwerp van de angststoornis door middel van het voorstellen/visualiseren van het onderwerp van de angst. )
» Covert (imaginaire) en in vivo desensitizatie; Recent: virtual reality
– Flooding
– Modeling

24
Q

Behandeling voor agorafobie

A
  • Oudere aanpakken zijn minder succesvol
  • Nieuwere therapieën:
  • Variëteiten van exposure therapie
    – Support groepen
    – Zelf-hulp programma’s
  • Succesvol voor ongeveer 70% van de agorafobie patiënten
  • Terugval kan voorkomen, zeker wanneer de patiënt ook last heeft van paniek stoornis
25
Q

Sociale angststoornis - prevalentie en checklist

A
  • Jaarlijks heeft ongeveer 8% van de bevolking hier last van (cijfer VS)
  • 13% krijgt hier last van in de loop van het leven
  • Begint vaak in de late kindertijd of adolescentie en begin volwassenheid
  • 40% zoekt hulp

Checklist
* Uitgesproken, disproportionele en herhaalde angst over sociale situaties waarbij de patient zou kunnen
blootgesteld worden aan het oordeel van anderen; meestal > 6 maand of langer last
* Angst om negatieve geëvalueerd te worden of om anderen te beledigen
* Blootstelling aan de sociale situatie zorgt bijna altijd voor angstigheid
* Vermijding van de gevreesde situatie
* Significante last of interferentie met het dagelijkse leven

26
Q

Sociale angststoornis - Cognitief-gedrags perspectief

A
  • Meest belangrijke verklaring voor deze stoornis; focus op cognitieve en gedrags factoren
  • Oorzaak: aantal van dysfunctionele overtuigingen en verwachtingen over sociale interacties
  • Anticipatie van sociale afwijzingen en vrees voor sociale situatie
  • Vermijdings- en veiligheids-gedragingen om afwijzingen en sociale situaties te vermijden
27
Q

Behandelingen voor sociale angststoornis

A
  • Voornamelijke sociale angst: Aanpakken met exposure therapie
  • Cogniteve-gedrags therapie: Exposure en veranderen van cognities via gesprek/discussies
  • Medicatie: Benzodiazepine of antidepressiva
  • Beperkte sociale skills
  • Sociale skills en assertiviteitstraining
28
Q

Paniekstoornis

A

Paniek aanvallen
* Plotse korte aanvallen van paniek die plaatsvinden binnen enkele minuten en daarna weer verdwijnen
* Ten minste 4 van de volgende symptomen:
* Hartkloppingen
* Tintelingen in de handen of voeten
* Ademnood
* Zweten
* Hitte en koude aanvallen
* Beven
* Pijn op de borst
* Gevoel van stikken
* Flauwte
* Duizeligheid
* Derealisatie (APA, 2013)

29
Q

Paniekstoornis - prevalentie en checklist

A
  • Jaarlijks heeft ongeveer 3.1% van de bevolking hier last van (cijfer VS)
  • > 5% krijgt hier last van in de loop van het leven
  • Begint vaak in de late adolescentie of begin volwassenheid
    Checklist
  • Verschillende onverwachte paniekaanvallen
    Een of meerdere aanvallen worden gevolgd door een of beide van de volgende symptomen:
  • Minstens een maand van aanhoudende
    zorgen over toekomstige aanvallen
  • Minstens een maand van dysfunctionele
    gedragsveranderingen die verband
    houden met toekomstige aanvallen (bv.,
    nieuwe ervaringen vermijden)
30
Q

Paniekstoornis - biologisch perspectief

A
  • Initiële theorie
  • Paniekaanvallen worden veroorzaakt door abnormale activiteit van norepinephrine in locus coeruleus
  • Meer recente inzichten
  • Andere hersengebieden en de amygdala vormen ook deel van het probleem
  • Mogelijks deel overerfbare abnormaliteiten in deze hersengebieden
    Wordt veroorzaakt door hyperactief paniek circuit
  • Amygdala
  • Hippocampus
  • Ventromedial nucleus of hypothalamus
  • Central gray matter
  • Locus coeruleus
31
Q

Paniekstoornis medicatie

A

Medicatie
* Verschillende antidepressiva leiden tot verbetering bij meer dan 2/3e van de patiënten
* Hebben invloed op norepinephrine receptoren in het paniek-hersencircuit
* Aanhoudende verbeteringen vereisen het innemen van de medicatie
* Sommige benzodiazepines (voornamelijk Xanax [alprazolam]) helpen ook

32
Q

Paniekstoornis - cognitief gedragsperspectief

A
  • Biologische factoren zijn enkel een deel van de oorzaak vak paniekaanvallen
  • Lichamelijke sensaties worden gemisinterpreteerd als tekenen van ernstige ziekten en worden gecontroleerd door vermijdings- en veiligheidsgedragingen
  • Anxiety sensitivity (de neiging om te focussen op lichaamssensaties en deze te misinterpreteren)
    Biologische challenge test
  • Een procedure om paniekaanvallen uit te lokken en paniekstoornis te evalueren/behandelen
33
Q

Paniekstoornis - cognitieve therapie

A

Probeert om patienten hun misinterpretaties van lichaamssensaties te corrigeren
* Educatie over wat paniekaanvallen zijn
* Aanleren van manieren om lichaamssensaties beter te interpreteren
* Skills aanleren om om te gaan met angst, met o.a. gebruik van biologische challenge test

34
Q

Obsessief-Compulsieve stoornis - betekenis obsessie en compulsie

A

Obsessies
* Persistente gedachten, ideeën, neigingen of beelden die onvrijwillig opduiken in het bewustzijn

Compulsies
* Repetitieve en rigide gedragingen of mentale gedachten waarvan mensen voelen dat ze deze moeten uitvoeren
om hun angst te vermijden of reduceren

35
Q

OCD - prevalentie en checklist

A
  • Gerelateerd aan de andere angststoonissen in eigenschappen, oorzaken en therapie responsiviteit
    (maar aparte DSM-categorie)
  • Komt voor bij 1-2% vd wereldbevolking
  • Begint in kindertijd of jonge volwassenheid; kan fluctueren in
    intensiteit
  • Komt even vaak voor bij mannen als vrouwen
  • 40% zoekt hulp

Checklist
* Last hebben van obsessies, compulsies of beide
* Deze obsessies of compulsies nemen aanzienlijk veel tijd in beslag
* Significante last of interferentie met het dagelijkse leven

36
Q

Obsessies eigenschappen

A

Eigenschappen:
* Gedachten die extern en intrusief aanvoelen
* Pogingen om hen te negeren of tegen te gaan lokken angst uit
Veel voorkomende thema’s
* Besmetting
* Agressie en geweld
* Ordelijkheid
* Religie
* Seksualiteit

37
Q

Compulsies eigenschappen

A

Eigenschappen
* Verschillende vormen van vrijwillige gedragingen of mentale gedachten
* Voelt verplicht / onontkoombaar
* De meeste mensen beseffen dat hun gedragingen onredelijk zijn
* Compulsies uitvoeren verminderd angst voor een korte tijd
* Gedragingen worden vaak rituelen
Thema’s
* Schoonmaken
* Checken
* Orde en balans
* Aanrakingen, verbalisaties en/of tellen

38
Q

OCD - psychodynamisch perspectief –> theorie en behandeling

A

Theorie
* Gevecht tussen het de id en ego verdedigingsmechanismen verminderen angst via gedragingen en acties
* Freud: OCD is fixatie in de anale fase van de ontwikkeling
* Niet universeel geaccepteerd door psychodynamische theoretici

Behandeling
* Klassieke technieken: vrije associatie en interpretaties door therapeut; weinig onderzoeksondersteuning
* Korte-termijn psychodynamische behandelingen zijn meer direct en actie-georienteerd

39
Q

Obsessief-Compulsieve stoornis –>Cognitief-gedrags perspectief

A
  • Stoornis ontstaat uit de normale menselijke eigenschap om ongewilde en onaangename gedachtes te hebben
  • Om negatieve gevolgen te voorkomen proberen patienten hun gedachten te neutraliseren met gedragingen (of andere gedachtes)
  • Zichzelf geruststellen
  • “goede” gedachtes denken
  • Wassen (bv. handen)
  • Checken (bv., fornuis)
40
Q

OCD - cognitieve gedragstherapie

A
  • Focus op de cognitieve processen die bijdragen aan het ontstaan en onderhouden van obsessieve gedachten en compulsieve handelingen
  • Gebruikt van “exposure en response prevention” oefeningen (ERP) (Meyer)
  • Geef eerst voorbeeld (modeling)
  • Kan ook via videobellen om in naturalistische omgeving exposure uit te voeren
  • Tussen 50 en 70% verbeterd met ERP therapie
41
Q

OCD - biologisch perspectief

A
  • Vroeg onderzoek:
  • Familie-historie en tweelingen studies
  • Recent onderzoek
  • Abnormale serotonine activiteit
  • Abnormale hersenstructuren en functioneren
  • Cortico-striato-thalamo-cortical circuit
42
Q

OCD - biologische behandelingen

A
  • Serotonine-gebaseerde antidepressiva
  • Clomipramine (Anafranil) en gelijkaardige medicatie
  • Verbetering bij 50-80% van patiënten met OCD
  • Herval wanneer er gestopt wordt met medicatie
  • Onderzoek suggereert dat combinatie van therapieën (medicatie + cognitieve- gedragstherapie) het meest effectief is
43
Q

Obsessief-compulsief- gerelateerde stoornissen

A
  • DSM-5 creëerde categorie van Obsessief-compulsief-gerelateerde stoornissen
  • Hoarding disorder (verzamelwoede)
  • Trichotillomania (hair-pulling disorder)
  • Excoriation (skin-picking) disorder
  • Body dysmorphic disorder
44
Q

Integrating the Models
Ontwikkelings-psychopathologisch perspectief

A
  • Studie van hoe belangrijke factoren een rol spelen en interageren doorheen de levensloop
  • Verschillende factoren
  • Genetische factoren
  • Hyperactieve angst-circuits in de hersenen
  • Geinhibeerd temperament
  • Opvoedingsstijlen
  • Maladaptieve gedachtepatronen
  • Vermijdingsgedragingen
  • Stress
  • Negatieve sociale factors