HC.3 Klinische stoornissen in de kalium balans Flashcards

1
Q

Waartoe leidt K+ sensing bij een verhoogde plasma K+?

A

kaliurese (ADH) en natriurese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de werking van thiazidediuretica? En een belangrijke bijwerking?

A

werking: toegenomen uitscheiding Natrium
bijwerking: te laag plasma Kalium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de normaalwaardes voor plasma/serum Kalium?

A

3,5-5.1 mmol/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de symptomen van hypokaliëmie? (4)

A
  • spierzwakte of paralyse
  • ECG –> aritmie
  • effecten op nier
  • glucose intolerantie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de symptomen van hyperkaliëmie?

A
  • spierzwakte of paralyse
  • aritmie
  • urine acidificatie↓
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom veroorzaakt hypokaliëmie symptomen?

A

hypokaliemie veroorzaakt hyperpolarisatie van de rustpotentiaal: hierdoor is een grote stimulus nodig voor depolarisatie van het membraan om een actiepotentiaal te genereren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom veroorzaakt hyperkaliemie symptomen?

A

Hyperkaliemie veroorzaakt depolarisatie. Dit leidt eerst tot een activatie en later tot een remming van voltage-gated natriumkanalen met daarbij opening van kaliumkanalen. In dit laatste stadium worden cellen refractair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een U-golf?

A

een golf in het ECG die kenmerkend is voor ernstige hypokaliëmie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In welke drie groepen verdelen we de oorzaken van een hypokaliëmie?

A
  1. redistributie (‘shift’)
  2. gastro-intestinaal kaliumverlies
  3. urine kaliumverlies (meestal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke regulatoren zijn verantwoordelijk voor de kaliumshifts (van extra naar intra)?

A
  • insuline op insulinereceptor

- catelochamines op ⍺-AR of β2-AR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke drie factoren bepalen de urine Kaliumexcretie?

A
  1. distale natriumaanbod
  2. aldosteron
  3. pseudo-hyperaldosteronisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke factoren kunnen zorgen voor een verhoogd distaal natriumaanbod?

A
  • lis- of thiazide diuretica

- tubulopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke factoren kunnen zorgen voor een verhoogd aldosteron?

A

primaire of secundaire hyperaldosteronisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar leidt hypokaliëmie i.c.m. hypertensie toe?

A

aldosteron (achtige) effecten;

  1. primair hyperaldosteronisme (plasma renine↓, plasma aldosteron↑)
    - door overproductie bijnieren
  2. secundair hyperaldosteronisme (plasma renine↑, plasma aldosteron↑)
    - nierarteriesetnose, fibromusculaire dysplasie
  3. pseudohyperaldosteronisme (plasma renine↓, plasma aldosteron↓)
    - glycirrizinezuur in drop, snoepgoed, zoethoutthee
    - syndroom van Cushing (hypercortisolisme)
    - Mutaties in 11β-HSD2, ENaC of de mineralcortocoid receptor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe kan hypomagnesiëmie renaal kaliumverlies veroorzaken?

A

Magnesium werkt als een soort kurk voor het kaliumkanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe behandel je hypokaliemie?

A
  1. oorzaak wegnemen (kaliuretische medicatie, hypomagnesiëmie)
  2. kaliumsparende diuretica of mineralcortocoid receptor blokkers
  3. kaliumchloride

specifiek;

  1. primair hyperaldosteronisme –> unilaterale adrenalectomie
  2. periodieke paralyse –> propranolol
  3. tubulopathieën –> soms NSAIDs
17
Q

In welke vier groepen verdelen we de oorzaken van een hyperkaliëmie?

A
  1. pseudohyperkaliëmie
    - hemolyse door bloedafname
    - trombo- leukocytose
  2. shift van kalium cellen uit
    - metabole acidose
    - celverval
  3. minder glomerulaire filtratie
    - acute of chronische nierinsufficiëntie
  4. minder kaliumsecretie door de nier
    - remming RAAS
    - volumedepletie (afname distaal natriumaanbod)
18
Q

Hoe kan je zorgen voor membraanstabilsatie bij hyperkaliëmie?

A
  • Calcium

- hypertoon zout

19
Q

Hoe kan je hyperkaliëmie behandelen? 3 x R

A
  1. restore
    - calciumgluconaat of calciumchloride
  2. redistribute
    - insuline-glucose
    - salbutamol
    - natriumdicarbonaat
  3. Remove
    - lisdiuretica
    - infuus
    - herstel diurese (post-renaal)
    - kaliumbinder
    - dialyse