HC1 Evolutie en genen Flashcards

1
Q

Hoeveel genen heeft een mens

A

20.000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

nucleus

A

celkern waar dna opgeslagen ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

chromosomen

A

lange keten dna die opgerold zit in histonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

histonen

A

eiwit om chromosoom zodat het niet in de knoop raakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

telomere

A

stukje aan het eind van chromosoom zodat het beschermt. bij elke celdeling wordt telomeer korter, wanneer te kort = geen celdeling meer mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

basen paren

A

nucleotiden waaruit dna bestaat: T,A,C,G

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

genoom

A

complete genetische info van organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gen

A

stukje dna dat codeert voor het maken van eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

allel

A

2 varianten van een gen gevonden op dezelfde plek op een chromosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

homozygoot voor dominante allel

A

wanneer beide allelen identiek en dominant zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

homozygoot voor recessieve allel

A

beide identiek en recessief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

heterozygoot

A

allellen verschillen van elkaar, 1 dominant, 1 recessief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

autosoom dominant

A

maakt niet uit of een bepaalde ziekte op 1 of beide chromosomen zit als je een allel hebt met deze aandoening krijg je de aandoening automatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

dna

A

blauwdruk organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

transcriptie dna naar mrna

A

bij rna komt de letter T niet voor maar is dit een U. RNA zijn kleinere stukjes en bevatten maar.1 gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

mrna

A

boodschappersmolecuul: brengt genetische info naar ribosomen

17
Q

exons

A

stukjes die nucleus verlaten

18
Q

introns

A

stukjes die verwijderd worden en gerycycled

19
Q

ribosoom

A

groot eiwitmolecuul waar mrna mee koppelt

20
Q

snp: single nucleotide pooymorphism

A

wanneer 1 letter op een bepaalde plek anders is -> kan zorgen voor verschil in uiterlijk of afwijking

21
Q

dna mutaties

A
  1. tandem repeat: herhaalde stuljes van dna sequenties
  2. insertions and deletions
  3. inversie: wanneer delen chromosoom 180graden zijn gedraaid (niet te zien aan fenotype)
  4. duplicatie: verdubbeling chromosoomsegment (kan zorgen leukemie)