HC 4-5 Flashcards

1
Q

Verschillende lichaamsbeelden. motor vs actie

A

Motorparadigma→‘substantieel lichaamsbeeld’
❑Het lichaam als een in zichzelf besloten entiteit.
❑Mens is organisme dat los staat van de omgeving. ❑Organisme als samengesteld uit cellen, weefsels, spieren,
botten, orgaanstelsels,…
❑Organisme als geheel begrijpen via de verschillende delen.
Actieparadigma→‘relationeel lichaamsbeeld’
❑Er is een relatie tussen de mens en diens omgeving. ❑Je moet eerst de mens als geheel begrijpen en vanuit dat
inzicht de mens in zijn onderdelen onderzoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

motorparadigma:

A

Motorparadigma→‘substantieel lichaamsbeeld’ ❑Beweging begrijpen vanuit verschillende lichaamsdelen. ❑Taal is abstract en nodig om het lichaam te sturen.
❑Er is een kloof tussen controle-instantie en lichaam. ❑Bewegen is een mechanisch en instrumenteel proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

actieparadigma:

A

Actieparadigma→‘relationeel lichaamsbeeld’ ❑Beweging begrijpen vanuit het grotere geheel.
❑Taal staat niet los van allerlei lichamelijke ervaringen.
❑Er is geen kloof maar juist sprake van embodied cognition.
❑Bewegen gaat samen met (betekenisvol) handelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar dacht Wittgenstein overname

A

Wittgenstein denkt na over de verhouding tussen ‘wereld’, ‘denken’ en ‘taal’.

  • afbeeldingsthoerie
  • taalspelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uitgangspunt dualisme (en motorparadigma): in verhouding met taal

A

Uitgangspunt dualisme (en motorparadigma): taal is abstract, behoort tot het domein van de geest en wordt ingezet om het lichaam te sturen (past bij afbeeldingstheorie vroege Wittgenstein). Maar: klopt dit eigenlijk wel?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zeiden Lakoff en Johnson over taal?

A

Lakoff & Johnson: nee, taal is lichamelijk verankerd! Ons conceptuele systeem: fundamenteel metaforisch van aard. Metaforen: ‘gedachten, concepten en associaties uit de ene context, worden overgedragen op woorden uit een andere context.’
Voorbeeld: ‘je bent een engel!’
Gevaar: ‘conceptuele verwarring’…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is er metaforen en taalgebruik?

A

Metaforen zijn sturend: ze vormen ons begrip, bepalen onze waarneming en ons handelen.
Taalgebruik structureert onze omgang met de werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Belichaamde cognitie:

A

❑Opgebouwd dankzij ervaringen met sensomotorisch systeem.
❑Dit systeem is ingebed in biologische, psychologische en
culturele netwerken.
❑Activering dankzij handelingen (= gedrag + intenties).
Dus: geen onderscheid tussen (i) mentale processen en ons lichaam en (ii) evenmin tussen ons lichaam en de omgeving.
Aanzet tot actietheorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bewegen: mechanisch proces of (betekenisvol) handelen?

Onderscheid met praktische consequenties:

A

❑Motorparadigma: coopertest. ❑Actieparadigma: ‘vrij lopen’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Onderscheid gebaseerd op (on)mogelijkheid tot handelen; soldaat met hersenbeschadiging (Schneider):

A
❑Motorparadigma: niet in staat om op
bevel neus aan te raken. 
❑Actieparadigma: kan wel zijn neus
 krabben bij jeuk.
❑Motorparadigma: mechanisch→‘oorzaken’. ❑Actieparadigma: handelen→‘redenen’.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Volgens Immanuel Kant geen tegenspraak maar een paradox, want de mens verschijnt onder twee gezichtspunten:

A

❑In de waarneming als een materieel lichaam (onderworpen aan de natuurwetten met een beroep op oorzakelijke verbanden).
❑In ons zelfbesef – los van de wetten van de causaliteit – als een
vrij wezen, waar oorzaken plaatsmaken voor redenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verschillen tussen motorparadigma (‘emprisch-analytische benadering’) en actieparadigma (‘hermeneutische benadering’):

A
Motorparadigma
❑ Delen
❑Abstracte taal
❑Kloof brein - lichaam 
❑Mechanische processen 
❑Positivistische idealen (afstand nemen, causale verbanden, instrumentele verklaringen).
Actieparadigma:
❑ Geheel
❑Belichaamde taal ❑Embodied cognition ❑Betekenisvolle handelingen ❑Op zoek naar interne
samenhang en betekenis van gebeurtenissen (regels,
waarden, normen).
14
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Twee opties + stellingname Rintala:

A

❑Motor- en actieparadigma: twee perspectieven op beweging. ❑Motorparadigma is problematisch en moet vervangen worden.
Rintala: allerlei problemen met substantieel mensbeeld van het motorparadigma.
➢ Interessant: technologische innovaties.
➢ Negatief gevolg: mensen worden steeds meer als ‘object’ gezien, als biologische machines.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De Verlichting en de lichtmetafoor, wat was het?

A
❑Het voorbeeld van Socrates.
❑ Kennis en het ‘licht’ van de rede.
‘Verlichting’ als aanduiding van een cultuurhistorische periode:
 ❑ van de ‘Glorious Revolution’ (1688),
  ❑tot de Franse Revolutie (1789).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Klassieke formulering van Kant:

A

‘Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft.’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar ging je verlichting over en welke gedachtes?

A

De ‘verlichte’ intellectueel (Spinoza, Voltaire, Hume) is geestelijk ongebonden: ‘denkt voor eigen rekening’, onafhankelijk van (religieuze) instituties.
Kern van de Verlichtingsgedachte: ❑Onwetendheid maakt bang.
❑Redelijke (wetenschappelijke) kennis leidt tot vooruitgang.
Hoogtepunt van de Verlichting: Immanuel Kant (1724-1804).
Kenmerkend citaat (op grafmonument):
“Twee dingen vervullen het gemoed met steeds nieuwe en toenemende bewondering en eerbied […]: de sterrenhemel boven mij en de morele wet in mij.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wie hadden invloed op kant?

A

Newton, Rousseau en Hume.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat gebruikt kant voor het probleem van mens dat ze vrij handelen in de wereld waarin alles verloopt volgens de wet van oorzaak en gevolg?

A

Menselijk kenvermogen: ‘een verwerkingsmechanisme dat vorm geeft aan de inhoud van de waarneming’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

waar lag de nadruk op in de romantiek?

A

❑Het ondoorgrondelijk karakter van de realiteit. ❑Op het ongewone dat niet in regels is te vatten. ❑Het bezielde en verhevene of ‘sublieme’.
‘Het individu tegenover de nietigmakende, overweldigende, onbegrijpelijke, uitgestrektheid van het universum’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kernwoorden Romantiek:

A

❑(gepassioneerde) beleving ❑(echte) originaliteit ❑(unieke) identiteit ❑(persoonlijke) authenticiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

verschillen verlichting en romantiek:

A

Verlichting: alle nadruk op rationaliteit (verstand en rede).
Romantiek: de focus op rationaliteit laat geen ruimte voor andere
vermogens van mensen, namelijk emoties, passies en gevoelens.
Verlichting: universaliteit als ideaal.
Romantiek: dit betekent een ontkenning van de eigenheid van
individu en cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

mensbeeld verlichting en romantiek;

A

Verlichting: universeel (‘de abstracte mens met algemene kenmerken’).
Romantiek: specifiek (‘het tot uitdrukking brengen van de authentieke en unieke persoonlijkheid’).

23
Q

de rede verlichting en romantiek:

A

Verlichting: de universele, ‘getemde’ rede (blijft altijd en voor iedereen gelijk).
Romantiek: de versplinterde, ‘ongetemde’ rede (verschilt van tijd tot tijd, van cultuur tot cultuur en van individu tot individu)…

24
Q

Romantiek en wetenschap:

A

Tegen de mechanisering van de levende natuur!
Centraal in Kants biologie: de delen dragen in hun onderlinge afstemming bij aan het geheel.
‘Deel – geheel’ begrijpen via teleologie: wat is de functie van de delen begrepen, vanuit het geheel?

25
Q

wat zei Kant over deel - geheel?

A

Kant: de levenloze natuur kan begrepen worden in mechanis-
tische termen, maar omdat organismen bestaan bij gratie van de
delen, zijn in de biologie teleologische principes onontbeerlijk! –> heuristiek

26
Q

Tegen de mechanisering van de levende natuur, welke dingen waren dit?

A

❑In biologie begrijp je de delen vanuit het geheel (met Kant). ❑Dynamisch karakter van de natuur centraal: focus op evolutie
en ontwikkeling.
❑Sleutel om de natuur te begrijpen: gedaanteverwisselingen
(metamorfoses) gestuurd door een vormende kracht (het blad
Metafoor van ‘machine’ moet vervangen worden door die van het ‘organisme’(!), want in levende natuur bepaalt het geheel de de- len, terwijl bij machines het geheel door de delen wordt bepaald.
Dieren zijn geen machines maar organismen: ‘ze vormen een
geheel dat actief en doelgericht is, verandert over de tijd, een
innige relatie hebben met de omgeving, en niet begrepen kunnen
worden als assemblage van losstaande delen.’

27
Q

Johann Friedrich Blumenbach

Belangrijke rol in de substitutie van:

A

Belangrijke rol in de substitutie van:
❑De preformatietheorie passend bij een mechanistisch
kader (eeuwig bestaande organismen).
❑De theorie van epigenese die doelgerichtheid veronder- stelt (organen worden gevormd en krijgen een functie).
In levende wezens huist een Bildungstrieb: een vormende kracht.
In tegenstelling tot wat Kant beweerde (doelgerichtheid als heuristiek), stelt Blumenbach dat de Bildingstrieb een verklarend principe is dat tot de natuur behoort: de oorzaak is verborgen maar de effecten zijn waarneembaar.

28
Q

Invloed Romantiek op biologie:

A

Darwin. ➢ Dynamische ontwikkeling → Darwin.
➢ Afwijzing mechanisering → Biologie: zelfstandige wetenschap.
“Vanuit een evolutionair kader wordt gedrag niet zozeer begrepen als intrinsiek mechanisch maar als intrinsiek functioneel: een geëvolueerde functionele beweging waarmee het dier een gewenste relatie met de omgeving bewerkstelligt.”

29
Q

Invloed Romantiek op bewegingswetenschappen voor wat betreft het ontstaan van het actieparadigma:

A

❑Organisme als geheel dat verandert in de tijd.

❑Context bepaalt de functie van de delen.

30
Q

Bevindingen van Darwin ondermijnen het motorparadigma:

A

❑Intelligent gedrag is niet het resultaat van een slim brein dat
een stom lichaam aanstuurt – ook dieren met een relatief
simpel zenuwstelsel vertonen functioneel en intelligent gedrag. ❑De evolutietheorie benadrukt het functionele aspect van
bewegen: bewegen als middel om gewenste relaties met de omgeving te realiseren.

31
Q

Vandaag via Husserl, Merleau-Ponty (‘fenomenologie’) en Gibson:

A

Verdere onderbouwing actieparadigma met aandacht voor een

veranderend mens- en lichaamsbeeld.

32
Q

Motorparadigma (mechanisering van het wereldbeeld): ‘kloof’ tussen:

A

❑ Het brein als controle-instantie (het subject).

❑ Het lichaam dat aangestuurd wordt (het object).

33
Q

actieparadigma:

A

het ‘intelligente’ lichaam
Rol van omgeving, handelingen, betekenis en interpretatie.
Fenomenologie gaat NIET uit van tegenstelling ‘wereld van subject’→ ‘wereld van object’,
MAAR van ‘de wederzijdse doordringing van die werelden’.

34
Q

Wat is fenomenologie?

A

Door middel van een paar citaten:
“Het fenomeen (verschijnsel) is dat wat zich toont.”
“Het zich tonen staat zowel in relatie tot datgene wat zich toont, als tot diegene aan wie iets getoond wordt.”
“Het fenomeen is een op het subject betrokken object en een op het object betrokken subject.”

35
Q

Descartes over fenomenologie:

A

kloof tussen geest (subject) en lichaam;

lichaam als een object (machine).

36
Q

Husserl over fenomenologie:

A

geen kloof tussen geest en lichaam,
maar onderscheid tussen Leib en KörperGeen kloof tussen lichaam en geest bij Husserl: de ervaring van mijn lichaam als Leib staat nooit los van het Körperliche van het lichaam..

37
Q

Leib:

A

‘bezielde natuur’, het waarnemende lichaam, ervaring van mijn lichaam van binnenuit (of: ‘alsof van binnenuit’).

38
Q

korper:

A

‘materiële natuur’, het waargenomen lichaam, ervaring van mijn lichaam als een ding ‘buiten mijzelf’.

39
Q

Merleau-Ponty: het intelligente lichaam

A

De lichamelijkheid als fundamenteel voor de omgang met de wereld.
Voorbeelden:
❑denken vanuit ons lijf.
❑een organist speelt
op een (voor deze organist) vreemd orgel.

Merleau-Ponty: onze relatie tot de werkelijkheid verloopt niet primair langs het bewustzijn, maar langs ons lichaam, ‘de lichamelijkheid’.
Of: ‘het lichaam is de instantie die de wereld voor ons ontsluit’, ‘het bepaalt hoe wij naar de wereld en onszelf kijken’.

40
Q

Het lichaamsschema en de ervaring van eenheid: het lichaam …

A

❑… is geen optelsom van hoofd, romp, armen en benen, maar een doorleefd lichaam dat als één wordt ervaren.
❑… staat niet tegenover de wereld; er is een wisselwerking en harmonie tussen lichaam en omgeving (geen vaste grenzen).

41
Q

Gangbare verklaringen schieten volgens Merleau-Ponty tekort:

A

❑fysiologische verklaring (‘empirisme’). ❑psychologische verklaring (‘intellectualisme’).

42
Q

Uitgangspunt van de verklaring van Merleau-Ponty:

A

lichaamsschema (tussenweg objectivisme – subjectivisme). Dit leidt naar het concept van ‘lichaam-subject’
❑Het lichaam is een materieel instrument dat manipuleerbaar is,
een fysiologisch organisme (lichaam-subject).
❑Het lichaam is het ‘standpunt’ van waaruit ik de wereld ervaar,
het perspectief op de wereld (lichaam-subject).

43
Q

Met actietheorie nadruk op wederkerige relatie tussen:

A

❑Mens en omgeving.

❑Waarnemen en bewegen.

44
Q

Invloed van Darwin: op actietheorie

A

❑Gedrag is geen mechanische reactie van het lichaam. ❑Maar een functionele respons die resulteert in een relatie
met de omgeving.

45
Q

Relatie waarnemen – bewegen:

A

❑Focus op centrum van expansie. ❑Afstemming op informatiebronnen
uit omgeving.
❑Leren door ervaringen op te doen.
Revolutionaire theorie over zintuigen
als perceptuele systemen:
‘waarnemen is een activiteit van het hele lichaam.’

46
Q

Gibson ontwikkelt het begrip ‘affordances’:

A

“The affordances of the environment are what it offers the animal, what it provides or furnishes, either for good or for ill.”

47
Q

Affordances ondermijnen onderscheid tussen subject en object:

A
  1. Er is een relatie tussen mens en omgeving.

2. De omgeving is betekenisvol.

48
Q

mensbeelden motor en actieparadigma:

A

➢ In het motorparadigma is de mens een betekenisgever. ➢ In het actieparadigma een betekenisontdekker.

49
Q

affordances en lichaamsbeelden motor en actieparadigma:

A

➢ Motorparadigma (substantiëel lichaamsbeeld) →
Subject – object schema: want een representatie in de hersenen (subject) stuurt het lichaam (object) dat losstaat van de omgeving.
➢ Actieparadigma (relationeel lichaamsbeeld) → Subject – object schema doorbroken: want het lichaam is zelf intelligent (subject en object ineen) en staat in interactie met de omgeving (past bij een evolutionair perspectief).

50
Q

Gibsons directe waarnemingstheorie motor:

A

Motorparadigma: waarnemen als mentale toestand in het brein, van een omgeving die beschouwd wordt als losstaand van de waarnemer.
Basis van de waarneming: ‘sensaties’.
Passieve verwerking in zintuigen.

51
Q

Gibsons directe waarnemingstheorie actie:

A

Actieparadigma (Gibson): waarnemen betekent in direct contact staan met de affordances in de omgeving.
Basis van de waarneming: de ‘ambient optic array’.
Actief proces van hele lichaam.
Waarneming & bewegen: door te bewegen ontstaat een optisch stroomveld en dat stroomveld bepaalt weer onze beweging(srichting).

52
Q

identiteitstheorie tegenover functionalisme:

A

➢ Motorparadigma: anatomische structuur veroorzaakt op unieke wijze een bepaalde functie, vb. activiteit van optische zenuw → sensatie van licht (‘identiteitstheorie’).
➢ Actieparadigma: meervoudige realiseerbaarheid van functies.
❑Verschillende ‘anatomische structuren’ hebben dezelfde functie (‘functionalisme’).
❑Dezelfde anatomische structuur kan verschillende functies vervullen, afhankelijk van de context.

53
Q

Gibsons en Reeds ecologische psycholigscie:

A

❑Bewegen als een manier om een functionele relatie met de omgeving (‘de ecologische context’) tot stand te brengen.
❑ Gedrag is ‘functioneel specifiek’ en bepaalt de beweging. ❑‘Actiesystemen’: affordances in een evolutionair kader→
schaarse affordances oefenen selectiedruk uit.
❑De omgeving zien we in termen van handelingsmogelijkheden
(affordances).
❑Waarnemen en bewegen: onlosmakelijk verbonden.
❑Het brein is één van de factoren en niet de factor die bewegen
beïnvloedt.