HC 1-3 Flashcards

1
Q

Wat is ‘filosofie’?

Plato / Aristoteles:

A

“Filosofie is de radicalisering van de verwondering.” ❑Verwondering→stilstand in het denken ❑Niet ‘verklaren’, maar ‘schouwen’

Wanneer treedt verwondering op? ❑… als vertrouwdheid wegvalt

Verschillende reacties mogelijk:
❑ Relativisme
❑Filosofie: methodisch en systematisch ordenen van de ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

filosofie voor kant

A

“Filosofie als kritische houding.” Motto van de Verlichting:
sapere aude – durf te denken
Kant maakt een onderscheid tussen ‘verstand’ en ‘rede’

Filosofie als kritische houding van de rede.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is de rede?

A

De rede ‘begrijpt’ wat in de zintuigen is gegeven. De rede zoekt naar inzicht en begrip.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is het verstand

A

Het verstand ‘vat’ wat in de zintuigen is gegeven. Het verstand als middel om een doel te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

filosofie voor Wittgenstein

A

“Filosofie is een strijd tegen de beheksing van ons verstand door de middelen van de taal.”
Gevangen in taalspelen en concepten? ❑‘Tafelpoten’ = ‘legs of the table’?
❑‘Rebellen’ of ‘vrijheidsstrijders’? ❑‘Ongeboren leven’ of ‘vrouwelijke
gameten’
Filosofie: taalanalyse om (verborgen) aannames te ontmaskeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

in het kort de betekenis van filosofie voor de drie mannen:

A

Plato / Aristoteles: “Filosofie is de radicalisering van de verwondering.”
Kant: “Filosofie als kritische houding van de rede, op zoek naar inzicht.”
Wittgenstein: “Filosofie als taalanalyse om (verborgen) aannames te ontmaskeren.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Overeenkomsten tussen de verschillende definities (…):

A
  • Vraagtekens zetten bij dat wat vanzelfsprekend lijkt
  • (Zeker wanneer een model of een visie op grenzen stuit)
  • Dan kritisch kijken naar de verborgen aannames (het onderliggende kader analyseren)
  • Resultaat: ‘redelijk’ verworven inzicht en begrip
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

type filosofische analyse

A

Het onderzoek naar ‘intelligentie’.
Imperialisme van economische denkwijze.
Motor-actie controverse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Thomas Kuhn, wat deed hij

A

Thomas Kuhn
“De wetenschapper heeft een paradigmatische bril op en die bril bepaalt de aard van de wereld van de onderzoeker.”
Introductie van de term ‘paradigma’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De wetenschapsfilosofie van Kuhn:

A

“De wetenschapper heeft een paradigmatische bril op en die bril bepaalt de aard van de wereld van de onderzoeker.
“Het lijkt dan wel of de professionele gemeenschap plotseling is overgeplaatst naar een andere planeet, waar vertrouwde objecten in een nieuw licht worden gezien en nog onbekende dingen ontdekt worden.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

soorten mensbeelden:

A

❑Calvinisme →mens is geneigd tot alle kwaad ❑Humanisme →mens is in principe goed
Voorbeeld 2 ‘achterliggend’ mensbeeld: ❑Biopsychiatrie →mens is een organisme ❑Psychotherapie →mens is een sociaal wezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is een mensbeeld?

A

gedachte over wat een mens in essentie is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Meestal is ons lichaam ‘terhanden’:

A

zonder nadenken lopen, fietsen en sporten we in interactie met de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Na een blessure is ons lichaam ‘voorhanden’:

A

we moeten nadenken hoe we moeten bewegen en zien ons lichaam als
een ‘ding’ dat in reparatie is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is voorhanden en wat voor mensbeeld hoort hierbij?

A

Geest inzetten om op kantoor te werken. Lichaam onderhouden in de sportschool.
Bijbehorend mensbeeld:
De geest zet het lichaam in als een instrument om gezond te blijven, zoals het brein het lichaam stuurt bij bewegen (motorparadigma).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de motor-actie controverse?

A

“Theorieën over bewegen zijn gebaseerd op aannames: ze gaan uit van bepaalde vooronderstellingen over hoe de wereld, het lichaam en het brein in elkaar steken.”

“Deze aannames (‘onderliggende assumpties’) zijn niet het resultaat van experimenteel bewegingswetenschappelijk onderzoek maar komen vaak voort uit eeuwenoude filosofische debatten.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat houdt de motorparadigma in?

A

❑Bewegen is verplaatsen in de ruimte.
❑Bewegingen van levende wezens kunnen verklaard worden in
termen van de mechanica.
❑Het intelligente brein stuurt het passieve lichaam aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat houdt het actieparadigma in?

A

❑Bewegen is het realiseren van ‘een relatie met de omgeving’. ❑Begrijpen van ‘bewegen’ vereist een eigen conceptueel kader. ❑Beweging als interactie tussen zenuwstelsel, spieren/botten en
omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zegt Swaab over Relatie brein – lichaam

A

Swaab: Veel processen verlopen via het brein zonder dat ons ‘bewustzijn’ (onze hersenschors in termen van Swaab) er aan te pas komt. Verliefdheid bv. is een ‘automatisch proces’ waarbij wij niet bewust betrokken zijn.
motor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zegt Metzinger over Relatie brein – lichaam

A

Metzinger: Hersenen creëren een betekenisvol beeld van de werkelijkheid op basis van zintuiglijke informatie. Hersenen scheppen een interface tussen de werkelijkheid en onze ervaring van de werkelijkheid.
motor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zegt Durston over Relatie brein – lichaam

A

actie
Durston: Ons bewustzijn is veel complexer dan iets wat puur voortkomt uit de hersenfunctie; mensen zijn onderdeel van een groot, onderling verbonden systeem en we zijn voortdurend op
verschillende manieren in contact met onze omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

waar stond Socrates voor?

A

wat bedoel je? klopt het?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

waar stond Plato voor?

A

onderscheiden menen en weten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat is Menen en weten?

A

(Socrates en) Plato:

❑Menen: heeft betrekking op de zintuiglijke werkelijkheid. ❑Weten: heeft betrekking op een stabiele, rationele orde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wie en wat was Aristoteles?

A

Aristoteles (384-322 v. Chr.): leven en werk
❑ Meest briljante leerling van Plato. Verlaat Plato’s Academie en sticht een eigen school (Lyceum).
❑Kende de werken van zijn tijdgenoten (‘de lezer’).
❑Veel eigen waarnemingen (biologie / politiek / astronomie / …).
❑De ‘mythe’ van het verloren gegane werk…, wel: het is onaf.
❑Invloed: ‘de Filosoof’ volgens de late Middeleeuwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

hoe deed Aristoteles als onderzoek

A

Aristoteles gaat consequent empirisch te werk (belangrijke rol voor de observatie), maar:
❑Niet experimenteel ❑Niet kwantitatief
De observatie levert echter geen ‘echte, onveranderlijke kennis’, maar uitsluitend ‘ervaringskennis’ van de concrete dingen (‘accidenten’ en ‘substanties’).
• Accidenten zijn de ‘toevallige’ eigenschappen van de dingen.
• Substanties zijn de fundamentele bestanddelen van de werkelijkheid: de (‘dragers’ van de) afzonderlijke eigenschappen.
‘Echte kennis’ gaat over de substantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat is substantie?

A

Substantie: het geheel van vorm (het wezen van de substantie) en materie (het materiaal waarvan de substantie is gemaakt).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat is vorm?

A

Vorm: ‘datgene wat iets maakt tot wat het werke- lijk is, de interne structuur en bezielende kracht van een ding, de factor die het potentieel ervan realiseert, zodat het datgene wordt wat het is.’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Beweging volgens Aristoteles:

A

de overgang van ‘potentie’ naar ‘act’ door inwendige en uitwendige oorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

hoe zag Aristoteles de mens en en de ziel met bewegen?

A

Aristoteles: ook de mens is een geheel van vorm en materie, van ziel en lichaam.
‘De ziel is het beginsel van al wat leeft.’Ziel en lichaam bestaan op hun eigen manier maar zijn met elkaar verbonden: de mens als samenstelling van lichaam en ziel.
➢ ‘De ziel (vorm) structureert het lichaam (materie)’.
➢ De bewegende mens: door inwendige en uitwendige oorzaken.

31
Q

Bewegen als kwalitatief begrip volgens aristoeels:

A

niet alleen ‘verplaatsing’ (een steen die valt, een mens die van A naar B gaat), maar ‘verandering’ in het algemeen: een zaadje wordt een boom, een kind groeit naar volwassenheid, een brok marmer wordt een beel

32
Q

Hoe kunnen dergelijke overgangen plaatsvinden. volgens Aristoteles. oorzaken

A

Aristoteles: door vier verschillende oorzaken ❑De materiële oorzaak
❑De formele oorzaak
❑De werkoorzaak
❑De doeloorzaak

33
Q

wat is een materieel oorzaak?

A

Materiële oorzaak (verwijst naar het materiaal waar iets van gemaakt is): de aanwezigheid van de wolken (waterdamp) op het moment dat de lucht afkoelde.

34
Q

wat is een formele oorzaak?

A

Formele oorzaak (verwijst naar de essentie of ‘het ontwerp’ van iets): het is de aard [vorm] van het water om op de aarde te vallen.

35
Q

wat is een werkoorzaak?

A

Werkoorzaak (verwijst naar de dynamiek of de directe aanleiding voor een verandering): afkoelen van de waterdamp.

36
Q

wat is een doeloorzaak?

A

Doeloorzaak (verwijst naar het doel): het regent omdat planten
en dieren water nodig hebben om te groeien.

37
Q

Oorzaken en actietheorie:

A

Dus: bewegen wordt volgens Aristoteles verklaard vanuit allerlei verschillende oorzaken, vanuit de interactie van verschillende ‘potentiële actoren’.
❑Bewegingen worden bepaald door inwendige oorzaken zoals (~) de formele oorzaak en de doeloorzaak.
❑Bewegingen als het resultaat van uitwendige oorzaken zoals (~) de materiële oorzaak en de werkoorzaak.

38
Q

Aristoteles als voorloper van de actietheorie, hoezo?

A

Dus: bewegen wordt volgens Aristoteles verklaard vanuit allerlei verschillende oorzaken, vanuit de interactie van verschillende subsystemen.
❑Bewegen door afstemmen op informatiebronnen in de omgeving, geleerd door opdoen van ervaringen (phronèsis).
❑Beweging als het resultaat van
wederzijdse beïnvloeding van
verschillende subsystemen. 17

39
Q

Doeloorzaak van Aristoteles:

A

alles in de natuur kent een ‘intrinsieke doelgerichtheid’.

❑Mensen: redenen voor hun handelingen. ❑Levenloze natuur: ‘aangeboren neigingen’.

40
Q

Grondleggers mechanistisch wereldbeeld:

A

Copernicus, Kepler, Galilei en Newton.

41
Q

Organistisch paradigma:

A
❑‘Wereldbeeld’: Organisme.
 ❑ ‘Standaardvoorbeelden’:
teleologische verklaringen;
waarom-vraag. 
❑‘Conceptueel kader’:
kwalitatief. \
❑Ptolemaeïsche astronomie.
42
Q

Mechanistisch paradigma:

A
❑‘Wereldbeeld’: Machine. 
❑ ‘Standaardvoorbeelden’:
experimenten van Galileï;
hoe-vraag. 
❑‘Conceptueel kader’:
kwantitatief. 
❑Copernicaanse astronomie
43
Q

copernicus:

A

❑1543 De revolutionibus orbium caelestium ❑Heliocentrisch wereldbeeld.
❑Esthetische motieven (cirkelbanen).
❑ Problemen.

44
Q

kepler:

A

❑Heliocentrisch wereldbeeld (Copernicus). ❑Ellipsvormige planeetbanen.
❑Waarneming belangrijker dan esthetische
motieven.
❑Religieuze elementen.

45
Q

Galilei:

A

❑Telescoop en nieuwe astronomische observaties.
❑Confrontatie met inquisitie.
Nieuwe opvatting over bewegen: ❑Traagheidsprincipe (wrijving/ geen kracht). ❑Valsnelheid onafhankelijk van massa.
Nieuwe methoden:
❑Experimenten en toetsing.
❑Wiskundige modellen.

46
Q

newton:

A

Principia mathematica (1687): mechanisering wereldbeeld klaar.
❑Alchemie en actieve levenskracht.
❑Mechanica en passieve materie. Wiskunde: differentiaal- en integraalrekening.
Drie bewegingswetten:
➢ Traagheidsprincipe.
➢ Verandering van snelheid: versnelling.
➢ Actie impliceert reactie.
Wet van de universele zwaartekracht.

47
Q

Mechanisering van het wereldbeeld & motorparadigma

Aristoteles raakt uit de mode:

A

❑Geen plaats voor doeloorzaken en
teleologische verklaringen.
❑Wereld als klok die zich gedraagt volgens de wetten van de mechanica. Alle verschijnselen als passieve materie die zich gedraagt volgens de wetten van de natuur (ontdekt door Copernicus, Kepler, Galilei en Newton).

48
Q

Motorparadigma:

A

lichaam als een passief instrument dat bewogen wordt dankzij ‘de wetten’ van het brein.

49
Q

Drie bewegingswetenschappelijke problemen:

A
  1. Het probleem van controle van het menselijk lichaam
  2. Het probleem van het waarnemen
  3. Zijn dieren machines?
    verder studeren op powerpoint
50
Q

Wat betekent het volgens Heidegger om een ‘technisch’ perspectief op ons lichaam te hebben?

A

Techniek is bij Heidegger niet:
❑Een geheel van instrumenten, apparaten, machines, etc.
❑Toegepaste wetenschap.
❑Een instrument dat je wel of niet kunt inzetten.
Techniek bij Heidegger is een specifieke omgang met de wereld:
❑Economische rationaliteit (efficiënte kosten – baten analyse).
❑Imperialisme (‘gewelddadig opeisen’).
❑Een geheel waarvan mensen afhankelijk zijn.
Het zou ons mens-zijn bedreigen (zie Hoberman,

51
Q

motorparadigma:

A

Motorparadigma:
❑Via sensoren→representatie van de wereld.
❑Optie 1: bewuste representatie. (*)
❑Optie 2: representatie als (onbewust) breinproces. (**)
❑Representatie: input motorprogramma dat lichaam aanstuurt.

52
Q

dualisme:

A

❑Dualisme Plato: geworteld in kenleer (‘epistemologisch’) en ‘ethisch’ van karakter (gericht op rechtvaardig handelen).
❑Dualisme Descartes: twee soorten substanties (‘ontologisch’).

53
Q

monisme of materialisme:

A

❑Machinemens: historische ontwikkeling (De Lamettrie, Willis).
❑Hedendaags materialisme: Dick Swaab.

54
Q

Rationalisme van Descartes:

A
❑Alle kennis begint bij ‘de rede’.
 ❑Er zijn aangeboren ideeën zoals:
God, ziel, substantie. 
❑Systeem van kennis wordt vanuit
de bron (de rede) opgebouwd. 
❑Voorbeeld: wiskunde.
55
Q

Doel en methode van Descartes’ filosofie

A

➢ Doel: ‘meningen’ van de scholastiek vervangen door ware kennis.
➢ Methode: de ‘methodische’ of ‘hypothetische’ twijfel.

56
Q

Wat zijn eigenlijk de redenen om aan alles te twijfelen?

A

❑ De ons overgeleverde kennis is wellicht nooit getoetst.
❑De zintuiglijke waarneming kan bedrieglijk zijn.
❑Alles wat we ons bewust zijn, kan in een droom gebeuren.
❑Redeneringen kunnen berusten op een vergissing.
Daarom: alleen dat waaraan niet getwijfeld kan worden, mag als waar worden aangenomen.

57
Q

Onbetwijfelbaar uitgangspunt:

A

‘het cogito’ – ik denk, dus ik ben (‘de evidentie van het zelfbewustzijn’).

58
Q

Waar moeten beweringen aan voldoen indien er niet aan getwijfeld kan worden?

A

Ze moeten helder en wel onderscheiden zijn (centrale begrippen bij Descartes).
❑Helderheid: de mate van kracht waarmee voorstellingen zich onmiddellijk aan de geest voordoen.
❑Welonderscheidenheid: het afzonderen van alles wat niet wezenlijk aan een bepaald verschijnsel is.
Heldere en welonderscheiden voorstellingen kennen we dankzij
de intellectuele intuïtie (voorbeeld: de wiskunde).

59
Q

Resultaat (‘substantiedualisme’):

A

❑Er is zekere kennis over het bestaan van een denkend ik
❑Probleem: hoe verwerft dat denkende ik ware kennis van de wereld buiten ons?
Antwoord Descartes: “God is de garantie voor de werkelijkheids- waarde van mijn kennis van de buitenwereld.”
Resultaat:
❑Zekere kennis over het bestaan van
een denkend ik.
❑Probleem: hoe verwerft dat denkende ik kennis van de wereld buiten ons?

60
Q

descartes en dualisme:

A

Descartes:
❑ Lichaam en geest zijn met elkaar verbonden (honger, dorst; …). ❑ Maar hun verband is ondoorgrondelijk voor het verstand.
‘Oplossing’ Descartes: in de pijnappelklier komen lichaam en geest bijeen… … werkt niet.

61
Q

Descartes & mechanisering van de levende natuur, WAT HIELD DIT IN?

A

Dieren zijn machines:
❑Vertonen bijna geen variatie in gedrag. ❑Handelen niet met inzicht.
Menselijk gedrag niet volledig te begrijpen in mechanische termen:
❑Taal is niet mechanisch en veronderstelt een ziel.
❑Handelen met inzicht vereist een ziel.
Maar het lichaam van de mens kan volgens Descartes volledig mechanisch worden begrepen, bv. orgaanwerking en reflexen.
➢ Probleem: de wisselwerking tussen lichaam en ziel (of geest).

62
Q

Descartes als grondlegger van de motortheorie

A

Descartes’ theorie van het bewegen: ❑Het lichaam als passieve machine
werkzaam volgens mechanische principes. ❑Intelligente sturing van lichaam door de ziel.
Dus: via lichamelijke processen (prikkelingen), bewuste ervaringen (sensaties) en geestelijk inzicht (de ziel), vormt een mens zich een representatie van zijn omgeving en creëert op basis hiervan een motorprogramma.

63
Q

De mens als machine:

A

❑Descartes: mechanisering van de levende natuur.
❑Blijkt aanzet tot idee van ‘de mens als machine’.
❑Eindpunt: brein als intelligent controleorgaan:
➢ Van dualisme (rol voor de immateriële ziel). ➢ Naar monisme (rol voor het materiële brein).

64
Q

RESULTAAL van mens als machine:

A

Resultaat:

❑Het ‘substantiële lichaamsbeeld’. ❑Gedrag als mechanische respons. ❑Het brein als controleorgaan.

65
Q

Borelli:

A

grondlegger biomachina.

66
Q

Hobbes:

A

❑De samenleving als machine.
❑Sociaal contract met sturing van bovenaf.
Mensbeeld
▪ Materialist: geen geestelijke substantie. ▪ Mechanist: mens als machine (klok).
▪ Determinist: alles ligt vast.
➢ Mens als machine van materie in beweging.
Controlecentrum: het hart→ ❑‘the prime mover’.
❑‘the fountain of all senses’.

67
Q

Jacques de Vaucanson

A

bouwer van robots
inzicht in onderliggende mechanismen

Ontdekking nieuwe problemen, bv. context-conditioned variability.
➢ Bijdrage aan de mechanisering van de levende natuur. ➢ Inspiratie voor de idee van de mens als machine.

68
Q

De Lamettrie

A

❑Atheïst en materialist.
❑Studeert in Leiden bij Boerhaave.
❑Moet ook uit het tolerante Nederland weg. ❑Ontleend inspiratie aan De Vaucanson. ❑Net als Descartes: dieren zijn machines.
Maar ander mensbeeld dan Descartes: ➢ Mensen hebben geen ziel.
➢ Mensen hebben geen vrije wil.
➢ Mensen zijn slechts machines.
➢ Het brein als controleorgaan.

69
Q

De mens als neurologische machine:

A

❑Ontstaan neurowetenschappen: 17e eeuw. ❑Van hart naar brein als zetel van het denken. ❑Thomas Willis, Cerebri anatome (1664).
➢ Grondige studie van brein.
➢ Mentale functies huizen in het brein. ➢ Rationele vermogens in de ziel.
Willis’ onderzoek heeft geleid tot de basisgedachte van het motorparadigma: het brein is het controlemechanisme dat het
lichaam aanstuurt.

70
Q

Verandering van mensbeeld in loop der eeuwen:

A

❑Mechanisering van ons wereldbeeld (Copernicus, Newton): de mens uit het centrum van het heelal gestoten.
❑Secularisering van ons wereldbeeld (Darwin): de mens – niet meer als ‘kroon van de schepping – uit het centrum van de aarde.
❑Decentrering van ons wereldbeeld (Freud): ‘de mens is geen heer en meester in eigen huis’→de mens als een ‘irrationeel wezen’.
Van Copernicus en Newton, via Darwin en Freud naar Swaab, Wij zijn ons brein→de mens gereduceerd tot een neurologische machine (de mens als een verzameling vurende neuronen).

71
Q

Victor Lamme:

A

➢ ‘Niet ons zelfbewustzijn is de baas, maar het brein’.
➢ ‘Onze zelfbeleving is een kwebbeldoos die slechts toekijkt en niets bepaalt’.
➢ ‘Motieven zijn altijd verzinsels achteraf’.
➢ Mensbeeld van Victor Lamme: de mens is volledig gedetermineerd door ‘breinprocessen’.

72
Q

Machinemens en motorparadigma noem kenmerken:

A

Mens als machine→‘substantieel lichaamsbeeld’
❑Het lichaam als een in zichzelf besloten entiteit.
❑Mens is organisme dat los staat van de omgeving. ❑Organisme als samengesteld uit cellen, weefsels, spieren,
botten, orgaanstelsels,…
❑Organisme als geheel begrijpen via de verschillende delen.

73
Q

mens begrijpen als machine:

A

de mens gezien als een
assemblage van losstaande onderdelen die je als het ware uit
elkaar kunt halen, de onderdelen apart in gedachten bestuderen
en dan weer als geheel (denkbeeldig) kunt construeren.

74
Q

wat gebeurde er rond 1800 met het beeld van de mens als machine?

A

Opkomst actieparadigma
Rond 1800 veel kritiek op het beeld van ‘de mens als machine’: ➢ Mensen zijn actief en niet slechts passief.
➢ Mensen bewegen niet alleen maar ontwikkelen zich ook.
➢ Je moet eerst de mens als geheel begrijpen en vanuit dat
inzicht de mens in zijn onderdelen onderzoeken.
Paradigmawisseling:
❑Alternatief mensbeeld en lichaamsbeeld:
het relationele lichaamsbeeld. ❑Alternatief concept van bewegen