HC 3 en 4: microscopische anatomie Flashcards

1
Q

Wat is de functie van de TD?

A
  • Opname van moleculen uit voedsel voor:
  • onderhoud
  • groei van botten/haar/nagels
  • energie
  • Bescherming tov de buitenwereld
  • ingestie: introductie van eten in drinken in de mondholte
  • Masticatie: kauwen, voedsel verdelen in kleine, behapbare stukjes
  • Mobiliteit: spierbewegingen die het voedsel door de tractus leiden
  • Secretie: rubriceren met beschermende mucus (slijm), verteringsenzymen, zuur, loog en gal
  • hormoon-secretie: locale mobiliteit en secretie
  • chemische vertering: grote moleculaire structuren afbreken en in kleinere absorbeerbare onderdelen
  • Absorptie: opnemen van moleculen in bloed en lymfe
  • eliminatie: uitscheiding van onverteerbare onderdelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Algemene structuur TD:

A
  1. mucosa: epitheelcellen + lamina propria + peyers patches
  2. submucosa: afweercellen en bloedvaatjes en klieren
  3. muscularis: spierlagen voor mobiliteit: circulair en longitudinaal.
  4. serosa/adventitia: bindweefsel en grote bloedvaten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat ligt er tussen de spierlagen?

A

Tussen spierlagen ligt de plexus van Auerbach
Tussen spierlaag en submucosa ligt de plexus van Meissner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de bekleding in de mondholte?

A

Plaveiselcelepitheel:
- gekeratiniseerd = lippen, palatum durum
- niet-gekeratiniseerd = palatum molle, wangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kenmerken submucosa mondholte?

A
  • Kleine speekselklieren
  • Diffuus lymfoïd weefsel; APC
  • vele kleine perifere zenuwen: proeven en voelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Lagen van de tong?

A
  • Plaveiselepitheel met papillae:
  • smaak: fungiformis, circumvallata, foliata
  • transport: filiformis
  • Lamina propria:
  • zenuwen: neuronen met sensorische vertakkingen
  • serieuze en mucineuze klieren
  • spierweefsel: fragmentatie en transport
  • vet-bindweefsel: inbedding en verankering van spier en klierweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn smaakpapillen?

A

Lange zenuwcellen met kleine haartjes aan het oppervlak om te vergroten, waardoor je veel expositie hebt aan smaakstoffen en steuncellen in het midden, ook afvoerende zenuwbanen lopen eraan vast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke papillae heb je in de tong?

A
  • Smaak: fungiformis, circumvallata, foliata
  • Transport: filiformis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe is een plaveiselcelcarcinoom opgebouwd?

A
  • Basale laag is niet goed te herkennen, het uitrijpen en platter worden gebeurt niet bij een carcinoom.
  • Cellen blijven even groot er ontstaat een hoornlaag met para keratose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een afwijkend plaveiselcelpatroon met hoornlaag waarbij je de basale membraan nog wel kan zien?

A

Intraepidemale atypische plaveiselcellen, het is dysplastisch plaveiselepitheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Opbouw tanden:

A
  • Glazuur (ameloblasten): hardste lichaamsmateriaal (96% hydroxyapatiet)
  • Dentine (ondotoblasten):
    Harder dan bot (70% hydroxyapatiet), geen bloedvaten, onderhouden het dentine
  • cementum (cementoblasten)
  • pulpa: bloedvaten en zenuwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Problemen bij de tanden:

A
  • Ameloblasten: cysteuze solide afwijking van ameloblasten
  • Keracytose, cystę in het kaakbot.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke speekselklieren zijn er?

A
  • Glandula parotis: sereus
  • Glandula submandibularis: sereus > / en mucineus
  • Glandula sublingualis: mucineus > / sereus

Ook nog kleine speekselklieren: mucineus.

0,75-1liter speeksel per dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe zijn speekselklieren opgebouwd?

A
  • Uit lobules met tubulo-acinaire klieren
  • Bindweefsel: duchten, bloedvaten, zenuwen, vetcellen

Tubuloacinair unit: afvoerend duct met duct epitheel, en verschillende klieren (sereus, mucineus of gemengd en myoepitheliale cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat scheiden de speekselklieren uit?

A
  • Glandula parotis: alpha-amylase (hydrolyse van koolhydraten) en praline-rijke eiwitten met antimicrobiele functie
  • Glandula submandibularis: mucus, alpha-amylase, proline-rijke eiwitten, lysozyme
  • Glandula sublingualis: mucus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Afwijkingen in de oesophagus:

A
  • Plaveiselcelcarcinoom (bv door roken) met verhoging of atypische epitheelcellen
  • Door reflux zie je ook atypisch epitheel met een rommelig beeld en verhoorning, kernen blazen op en er is een ontstekingsfiltraat.
  • Lang doorgaan van reflux kan leiden tot metaplasie: plaveiselepitheel wordt cilindrischepitheel. maakt buisjes met cellen met beschermend secreet. Je noemt dit Barret oesophagus
  • Dysplasie, kernen worden groter en donkerder, buisjes kronkelig, kan leiden tot adenocarcinoom.
17
Q

Risicofactoren barret oesophagus/adenocarcinoom?

A
  • man
  • kaukasisch
  • leeftijd
  • roken
  • obese
18
Q

Hoe is de TD bekleed?

A
  • Oesophagus en eerste deel anus gestratificeerd plaveiselepitheel
  • In de rest daartussen in is alles cilindrisch epitheel
  • Duodenum + jejunum + ileum = vili met crypte, vili is voor opname van voedingsstoffen
  • Colon = alleen crypte,
19
Q

Welke cellen heb je in de maag?

A
  • Slijmnapcellen, cellen met mucus
  • Hoofdcellen/chief cells, maken pepsinogeen, bevatten ook lipasen en hormonen/leptine
  • Parietale cellen, produceren HCL + IF (intrinsic factor)
  • Endocriene cellen, maken gastrine, histamine en somatostatine en zorgen ervoor dat parietale cellen in de maag meer zuur gaan vormen.
20
Q

Welke netwerken heb je in de TD?

A
  • plexus van Auerbach en Meissner via de zenuwbanen, regelen peristaltiek en activiteit van spieren
  • Endocrien, regelen afgifte van enzymen
21
Q

Is het epitheel in TD meerlagig of eenlagig?

A

Na oesophagus is het volledig eenlagig epitheel omdat ze buizen vormen, adenoepitheel

22
Q

Is het epitheel in TD meerlagig of eenlagig?

A

Na oesophagus is het volledig eenlagig epitheel omdat ze buizen vormen, adenoepitheel

23
Q

Protectieve mechanismen maag?

A
  • De g- en D cellen, die invloed hebben op parietale cellen
  • De slijmvliesbarriére
  • Stamcel regeneratie
24
Q

De protectieve mechanismen op locatie in de maag?

A
  • Cardia: mucus
  • Fundus/corpus: zuur en pepsine
  • Antrum/pylorus: mucus
25
Q

Wat is een ulcus?

A

Verlies van mucosa door inflammatie.

Bij helicobacter
Er is geen stamcelregeneratie meer en dus minder zuurproductie door verbindweefseling. Ook verdwijnt IF en dat is nodig om vitamine B12 op te nemen.

26
Q

Hoe wordt oppervlak vergroot in de dunne darm?

A

Door plicae (instulpingen in mucosa en submucosa) , de villi en de microvilli op de villi.
microvilli op brush border nemen eten op en transporteren naar andere zijde van de cel.

27
Q

Regeneratie maag en duodenum?

A
  • Maagslijmvlies regenereert vanuit de cellen uit de nekzone, cellen gaan dan naar het slijm of naar de specialiserende cellen. Ook in basis zitten stamcellen
  • Dunne darm: paneth cellen in de crypte die granulaat zijn en lysozymen produceren, die belangrijk zijn voor de afweer en ervoor zorgen dat stamcellen werken, maar ze kunnen ook zelf profileren en migreren, en dus fungeren als stamcellen.
28
Q

Cellen duodenum:

A
  • Brunner klieren aan de basis: die zorgen voor neutralisatie van pH door secretie van bicarbonaat.
  • Ook zitten er aan de basis slijmvormende klieren.
29
Q

Cellen in dunne darm:

A
  • Ileum bevat peyer’s patches in submucosa: lymfoïde follikels bij het oppervlak die gespecialiseerde cellen hebben die APC’s kunnen worden. Epitheel bevat M-cellen, die delen van bacteriën waarnemen en transporteren in de pepers patches.
    1patch = 2-5 centimeter lang en bevat 300 lymfoide follikel.
  • Dunne darm ook enterocyten (cilindrische cellen met een kern die verbonden zijn aan elkaar, bevatten glycocalyx waar enzymen aanwezig zijn, zorgen voor opname) en gobletcellen
  • Paneth cellen (onderhoud van stamcellen door lysozyme en defensine_
  • M-cellen (transcytose van antigenen)
30
Q

Cellen in colon:

A
  • Veel gobletcellen minder enterocyten, wel neuro-endocriene cellen en stamcellen in de crypten, geen villi maar alleen crypten.
  • Colon neemt water op en doet aan slijm secretie.
31
Q

Wat is IBD?

A

Inflammatory bowel disease:
- Morbus Crohn: transmuraal en focaal, gebieden met ontsteking en skip lesions. Ook van mond tot kont. Necrose van wand en vernauwing, granulomen
- Colitis ulcerosa: continu, colon, oppervlakkig