HC 2.2 Autonome zenuwstelsel Flashcards

1
Q

In welke hersenkern komt viscero­sensibele informatie (bloeddruk, O2, smaak, rekking, etc.) binnen?

A

Nucleus tractus solitarii

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij welk type neuronen kan acetylcholine de
belangrijkste neurotransmitter zijn?
1. Preganglionair, parasympathisch
2. Preganglionair, sympathisch
3. Postganglionair, parasympathisch
4. Postganglionair, sympathisch

A

Alle vier

Denk bij postganglionair, sympatisch aan de uitzondering zweten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beschrijf de weg van een signaal in de pupilreflex

A
  1. Een prikkel wordt waargenomen en gaat via de retina naar de ganglioncellen.
  2. Vanuit daar naar de thalamus en schakelt over op de pretectal nucleus in het hoger gelegen gedeelte van de hersenstam.
  3. Het signaal wordt doorgegeven naar de Edinger-Westphal nucleus.
  4. Dan via de n. oculomotorius naar de pupil.
  5. Overschakeling van preganglionair naar postganglionair in de ganglia cilliare.
  6. Met als gevolg contractie van de m. sphincter pupillae.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem de drie gevolgen van de parasympatische pupilreflex

A
  1. Miose
  2. Accommodatie
  3. Convergentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat houdt miose in en welke spier is daarbij betrokken?

A

Pupilvernauwing

m. sphincter pupillae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt accommodatie in en welke spier is daarbij betrokken?

A

Voor goed zicht voor dichtbij gelegen voorwerpen

Vernauwing via de m. ciliaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt convergentie in?

A

Ogen dichter naar elkaar toe brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het gevolg van de sympatische pupilreflex? Wat houdt dat in en welke spier is daarbij betrokken?

A

Mydriase

Pupilverwijding om meer licht op te nemen

Verwijding via de m. dilatator pupillae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat voor effecten heeft de sympathicus op de regulatie van de hartslag en de bloeddruk?

A

Vasoconstrictie, verhoging van de hartfrequentie, verhoging van de contractiekracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat voor effecten heeft de parasympathicus op de regulatie van de hartslag en de bloeddruk?

A

Vasodilatatie, verlaging van de hartfrequentie, verlaging van de contractiekracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem de drie delen van co-transmissie bij de sympaticus in de cellen waardoor calcium vrijkomt in de volgorde waarin ze plaatsvinden

A
  1. ATP
  2. Noradrenaline
  3. Neuropeptide Y
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beschrijf de werking van ATP in de cellen bij de sympaticus

A
  1. ATP bindt aan een purine receptor
  2. Snelle depolarisatie door natrium en calcium
  3. Opening claciumkanalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beschrijf de werking van noradrenaline in de cellen bij de sympaticus

A
  1. Noradrenaline bindt aan de noradrenerge receptor
  2. De noradrenerge receptor activeert via second messengers (IP3) de receptor op het ER
  3. Deze maakt extra calcium vrij
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschrijf de werking van neuropeptide Y in de cellen bij de sympaticus

A
  1. Neuropeptide Y bindt aan een Y1 receptor.
  2. Dit leidt tot een verhoogde intracellulaire calciumconcentratie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is co-transmissie? En hoe zit dat bij de sympaticus

A

Het verschijnsel dat 1 neuron meerdere neurotransmitters afgeeft. Bij de sympaticus zijn het de neurotransmitters ATP, noradrenaline en neuropeptide Y.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem de drie stoffen in co-transmissie bij de parasympaticus

A
  • Acetylcholine
  • Nitrietoxide (NO)
  • VIP (vasoactieve intestinal peptide)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Beschrijf de werking van acetylcholine bij de parasympaticus bij het zorgen voor relaxatie

A
  1. Acetylcholine komt vrij en bindt aan een M3-receptor op het endotheel
  2. IP3 wordt gevormd
  3. De Ca2+ concentratie stijgt
  4. NO wordt vrijgemaakt en diffundeert door het membraan van het endotheel naar de gladde spiercel
  5. GC wordt geactiveerd en zet GTP om in cGMP
  6. cGMP zorgt voor relaxatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de functie van de sympaticus en parasympaticus in het autonoom zenuwstelsel?

A
  • Sympathicus zorgt voor vasoconstrictie van bloedvaten die naar organen gaan die niet belangrijk zijn voor de “fight or flight response”.
  • Parasympathicus zorgt voor vasodilatatie van sommige vaten (bijv. corpus cavernosum van de penis).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar in het autonoom zenuwstelsel vindt co-transmissie plaats?

A

In postganglionaire vezels

20
Q

Beschrijf de weg die de parasympatische innervatie naar het hart aflegt

A

Via de nervus vagus en activeert de SA- en AV-knoop.

21
Q

Beschrijf de weg die de sympathische innervatie naar het hart aflegt

A

Via het ruggenmerg, de grensstreng naar de pacemakers (SA en AV) en de hartspiercellen

22
Q

Beschrijf de drie stappen van de activatie van de pacemakercellen

A
  1. Depolarisatiefase door opening Ca kanalen
  2. Repolarisatie door K kanalen (‘delayed rectifier’)
  3. Diastolische depolarisatiefase door oa. If (‘funny current’, kationkanaal)
23
Q

Noem de drie parasympatische effecten op de SA-knoop

A
  1. Remming van de calciumkanalen: drempelwaarde halen duurt langer
  2. Activering van de kaliumkanalen: hyperpolarisatie
  3. Remming If: depolarisatie duurt langer
24
Q

Noem de twee sympatische effecten op de SA-knoop

A
  1. Stimlulatie van de calciumkanalen: snellere depolarisatie
  2. Stimulatie van de funny current: sneller behalen van drempelwaarde
25
Q

Welke receptoren worden geactiveerd bij de parasympatische effecten?

A

De muscarine receptoren

26
Q

Welke receptoren worden geactiveerd bij de sympatische effecten?

A

De beta1-adrenerge receptoren

27
Q

Wat is het effect van de sympaticus op het hart?

A

De sympathicus zorgt voor toename frequentie en contractiekracht.

28
Q

Wat is het effect van de parasympaticus op het hart?

A

De parasympathicus zorgt voor afname frequentie.

29
Q

Noem de twee sensoren in het cardiovasculaire systeem

A
  1. Baroreceptoren
  2. Volume receptoren
30
Q

Waar bevinden de baroreceptoren zich?

A

Op de vertakking van de a. carotis communis (sinus carotis) en de aorta

31
Q

Wat doen de baroreceptoren en wanneer worden ze geactiveerd?

A

Ze meten de rekkingsgraad van de vaatwand. Als de vaatwand meer uitgerekt is (dus de bloeddruk hoger) worden de baroreceptoren geactiveerd.

32
Q

Wat is het gevolg voor de actiepotentialen vanuit de baroreceptoren bij een hoge bloeddruk?

A

Verdere depolarisatie met als gevolg meer actiepotentialen

33
Q

Wat gebeurt er na activatie van de baroreceptoren?

A

De contractiekracht gaat omlaag, de hartfrequentie gaat omlaag en de vaten worden verwijd, zodat de bloeddruk daalt.

34
Q

Wat gebeurt er met de sympaticus en parasympaticus na activatie van de baroreceptoren?

A

De sympaticus wordt geremd en de parasympaticus wordt geactiveerd.

35
Q

Hoe kan het komen dat je duizelig wordt wanneer je opstaat?

A

De baroreceptoren reageren niet snel genoeg, waardoor de sympaticus niet wordt geactiveerd en er niet voldoende bloed naar de hersenen gaat bij het opstaan (hypotensie). Daardoor kan je duizelig worden.

36
Q

Noem de twee typen volume receptoren

A
  1. A-type vezels
  2. B-type vezels
37
Q

Waar liggen de A-type vezels?

A

In het rechter atrium

38
Q

Wanneer activeren de A-type vezels?

A

Bij contractie van de atria tijdens de P-top

39
Q

Waar liggen de B-type vezels?

A

In de vena cava inferior en superior

40
Q

Wanneer worden de B-type vezels geactiveerd?

A

Bij contractie van de ventrikels en tijdens diastole als de atria zich vullen

41
Q

Wat meten de volume receptoren?

A

Hoeveel vloeistof in het circulerende volume zit

42
Q

Wat heeft activatie van de B-type vezels als gevolg?

A

Hoge hartfrequentie, remming van de sympaticus die naar de nier gaat en dus vasodilatatie van de nierarterie, met als gevolg dat je meer gaat uitplassen en het circulerend volume kleiner is.

43
Q

Noem een voorbeeld van een ziekte die is veroorzaakt door aandoeningen aan het autonome zenuwstelsel

A

MSA

44
Q

Noem de vijf symptomen van MSA

A

incontinentie
orthostatische hypotensie
impotentie
verlies van transpiratievermogen
bewegingsstoornissen

45
Q

Noem drie andere ziekten waarbij problemen met het autonome zenuwstelsel zich voordoen

A
  • Diabetes mellitus
  • Multiple sclerose
  • Ruggenmergbeschadiging
46
Q

Welk symptomen kun je verwachten bij vergiftiging met
cholinesteraseremmers?

  1. Braken
  2. Bronchorrhea
  3. Diarree
  4. Incontinentie (urine)
  5. Mydriase (=beeldverwijding)
  6. Zweten
A
  1. Braken
  2. Bronchorrhea
  3. Diarree
  4. Incontinentie (urine)
  5. Zweten

(Al deze dingen werken via acetylcholine)

47
Q

Noem de 7 symptomen van vergiftiging met cholinesteraseremmers

A
  • *(DUMBELS)**
  • *D**iaphoresis (zweten) and diarrhea
  • *U**rination
  • *M**iosis (vernauwde pupil)
  • *B**ronchorrhea (overmatige slijmproductie) and bronchospasm
  • *E**mesis (braken)
  • *L**acrimation (overmatige traanproductie)
  • *S**alivation and secretion