HC 1 Flashcards

School als pedagogische context

1
Q

Wat zijn generieke vaardigheden?

A

Brede, algemeen toepasbare vaardigheden zoals intelligentie en executieve functies, die essentieel zijn voor het aanleren van specifieke schoolse vaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn specifieke vaardigheden?

A

Vaardigheden zoals taal, rekenen, lezen, en spelling die leerlingen op school leren om academisch en maatschappelijk succesvol te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het belang van school als pedagogische context?

A

School biedt een gestructureerde omgeving voor leren, ontwikkeling, en socialisatie, ondersteund door docenten en orthopedagogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de rol van de docent in de pedagogische context?

A

De docent is verantwoordelijk voor het bieden van passend onderwijs en het aanpassen van de leeromgeving aan de behoeften van alle leerlingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn kerndoelen in het basisonderwijs?

A

Wettelijk verplichte leerdoelen voor elk vakgebied die beschrijven wat leerlingen moeten leren en kunnen tijdens hun schoolloopbaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn leerlijnen?

A

Overzicht van de leerdoelen en -inhouden die een school hanteert om te werken aan het bereiken van de kerndoelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt de Wet Passend Onderwijs in?

A

Scholen moeten onderwijs bieden dat aansluit bij de behoeften van alle leerlingen, inclusief kinderen met extra onderwijsbehoeften.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is zorgplicht van de school?

A

Scholen zijn verplicht om leerlingen met extra onderwijsbehoeften te ondersteunen binnen het reguliere onderwijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is Tier 2 in het RTI-model?

A

Verlengde instructie: Gerichte interventies voor leerlingen die extra hulp nodig hebben, vaak in kleine groepjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat was het discrepantiecriterium in het oude model?

A

Een model dat keek naar het verschil tussen cognitieve potentie en prestaties van een kind; niet langer ondersteund vanwege focus op reactieve interventie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het Response to Instruction (RTI) model?

A

Een model gericht op voortgang van leerlingen en aanpassing van de leeromgeving, bestaande uit drie lagen van ondersteuning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is Tier 1 in het RTI-model?

A

Basisinstructie: Universele ondersteuning voor alle leerlingen met kwalitatief goede instructie en regelmatig monitoren van voortgang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is Tier 3 in het RTI-model?

A

Intensieve individuele instructie: Individuele, intensieve interventies voor leerlingen met hardnekkige problemen, vaak uitgevoerd door specialisten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt niveau 1 van het zorgcontinuüm in?

A

Goed onderwijs voor alle leerlingen, met kwalitatief goede instructie en klassenmanagement.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat houdt niveau 2 van het zorgcontinuüm in?

A

Differentiatie in de klas met verlengde instructie en intensiever oefenen voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat houdt niveau 3 van het zorgcontinuüm in?

A

Extra zorg buiten de klas door bijvoorbeeld een remedial teacher of logopedist voor intensievere ondersteuning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat houdt niveau 4 van het zorgcontinuüm in?

A

Diagnostiek en behandeling buiten de klas door gespecialiseerde professionals zoals orthopedagogen of psychologen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het verschil tussen primair en basisonderwijs?

A

Primair onderwijs omvat regulier basisonderwijs en speciaal onderwijs, terwijl basisonderwijs zich richt op kernvaardigheden zoals taal en rekenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de vier clusters in speciaal onderwijs?

A

Cluster 1: Visuele beperking

Cluster 2: Auditieve beperking en taalontwikkelingsstoornis

Cluster 3: Lichamelijke/verstandelijke beperking

Cluster 4: Psychische stoornissen en gedragsproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het directe instructiemodel?

A

Een didactisch model waarbij de leerkracht expliciete instructie geeft in duidelijke stappen, met veel begeleiding, oefening, en feedback.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de fasen van het directe instructiemodel?

A

Terugblik, lesdoelen aangeven, modeling, begeleide oefening, zelfstandige verwerking, feedback, en terugblik op de doelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat houdt ‘gradual release of responsibility’ in?

A

Een model waarbij de verantwoordelijkheid voor het leren geleidelijk verschuift van de leerkracht naar de leerling, van “wij doen het” naar “jij doet het”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is extraneuze cognitieve belasting?

A

Onnodige belasting die voortkomt uit de manier waarop informatie wordt gepresenteerd, die het leren kan belemmeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is intrinsieke cognitieve belasting?

A

De inherente moeilijkheid van de leerstof zelf, afhankelijk van de complexiteit en mate van interactie tussen elementen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Wat is het worked example effect?
Het effect waarbij beginners meer leren van uitgewerkte voorbeelden omdat deze de cognitieve belasting verminderen en helpen bij het leren van de juiste strategieën.
24
Wat is cognitieve belasting?
De mentale inspanning die nodig is om nieuwe informatie te verwerken, onderverdeeld in intrinsieke, extraneuze en gerichte belasting.
25
Wat is gerichte cognitieve belasting?
Belasting die bijdraagt aan het leerproces door het effectief verwerken (actief mentale inspanning inzetten) en integreren van nieuwe informatie.
26
Wat is het expertise reversal effect?
Naarmate leerlingen meer ervaring opdoen, wordt zelfstandig probleemoplossen effectiever dan het bestuderen van uitgewerkte voorbeelden.
27
Wat is klassenmanagement?
Het creëren van een leeromgeving waarin leerlingen zowel academisch als sociaal-emotioneel goed kunnen leren, inclusief duidelijke regels en routines.
28
Wat zijn belangrijke voorwaarden voor goed klassenmanagement?
Goed voorbereide lessen, goede relaties met leerlingen, duidelijke regels, routines en een effectieve inrichting van de klas.
29
Wat houdt pedagogisch handelen in?
De vaardigheid van de leerkracht om een ondersteunende omgeving te creëren, waarin leerlingen zich veilig, gemotiveerd en competent voelen.
30
Wat zijn de vier stadia van Piaget's theorie?
Sensorimotorisch (0-2 jaar) Pre-operationeel (2-7 jaar) Concreet operationeel (7-11 jaar) Formeel operationeel (11 jaar en ouder)
31
Wat gebeurt er in het sensorimotorisch stadium
Het eerste stadium (0-2 jaar) waarin kinderen de wereld ontdekken via hun zintuigen en motorische activiteiten. Ze ontwikkelen objectpermanentie
32
Wat gebeurt er in het pre-operationele stadium?
Het tweede stadium (2-7 jaar) waarin kinderen symbolisch denken en taal gebruiken, maar moeite hebben met concepten zoals conservatie en kunnen egocentrisch denken, waarbij ze de wereld voornamelijk vanuit hun eigen perspectief zien.
33
Wat gebeurt er in het formeel operationeel stadium?
Het laatste stadium (11 jaar en ouder) waarin kinderen abstract en hypothetisch kunnen denken, complexe probleemoplossing kunnen uitvoeren en wetenschappelijk kunnen redeneren.
34
Wat gebeurt er in het concreet operationele stadium?
Het derde stadium (7-11 jaar) waarin kinderen logisch beginnen te denken over concrete situaties, concepten zoals conservatie begrijpen, en in staat zijn zich in het perspectief van anderen te verplaatsen.
35
Wat is biologisch primaire kennis?
Basisvaardigheden zoals spraak en gezichtsherkenning die van nature worden verworven zonder expliciete instructie.
36
Wat is biologisch secundaire kennis?
Vaardigheden zoals lezen en schrijven die niet natuurlijk ontstaan en expliciete instructie vereisen.
37
Wat is een ABC-schema?
Een schema dat helpt bij het analyseren van gedrag door te kijken naar de antecedenten, het gedrag zelf, en de consequenties. Het ABC-schema helpt bij het analyseren van gedrag door te kijken naar Antecedent (wat voorafgaat), Behavior (het gedrag zelf), en Consequent (de gevolgen).
38
Waarom worden observaties gebruikt in de klas?
Om een objectief beeld te krijgen van het gedrag van leerlingen en de effectiviteit van de instructie van de leerkracht.
39
Wat is inclusief onderwijs?
Een onderwijssysteem waarin alle kinderen, ongeacht hun behoeften, samen leren in een reguliere schoolomgeving.
39
Wat is belangrijk bij de implementatie van interventies?
Consistente monitoring, evaluatie, en aanpassingen om te zorgen voor effectieve ondersteuning van leerlingen.
40
Wat stellen Tricot & Sweller (2014) over onderwijskundig relevante kennis?
Alle onderwijskundig relevante kennis is domeinspecifiek; expert worden in een bepaald gebied vereist veel oefening in specifieke vaardigheden.
41
Wat zijn de drie basisbehoeften volgens de Zelfdeterminatietheorie?
Verbondenheid, autonomie, en competentie zijn essentieel voor welzijn, motivatie, en inzet van leerlingen.
42
Hoe helpt RTI bij het vermijden van stigmatisering?
Door leerlingen te ondersteunen zonder direct te labelen, waardoor ze niet als "probleemgevallen" worden bestempeld.
43
Wat is adaptieve instructie?
Onderwijs dat wordt aangepast aan de individuele behoeften en niveaus van leerlingen voor effectief leren.
44
Wat is de rol van de orthopedagoog op school?
Orthopedagogen ondersteunen docenten bij het aanpassen van de leeromgeving en bieden advies over de aanpak van leer- en gedragsproblemen bij leerlingen.
45
Wat betekent 'inclusief onderwijs' in de praktijk?
Alle leerlingen, ongeacht hun achtergrond of behoeften, krijgen toegang tot regulier onderwijs met passende ondersteuning.
46
Wat is het verschil tussen directe en indirecte instructie?
Directe instructie is leerkrachtgestuurd en expliciet, terwijl indirecte instructie leerlingen meer ruimte geeft voor zelfstandig leren en ontdekken.
47
Wat is 'modeling' in het onderwijs?
en techniek waarbij de leerkracht een vaardigheid of taak voordoet terwijl hij/zij hardop denkt, om het leerproces te verduidelijken voor de leerlingen.
48
Wat houdt het concept 'metacognitie' in?
Metacognitie is het bewustzijn van het eigen leerproces en het vermogen om het eigen denken en leren te plannen, te monitoren en te evalueren.
49
Wat is een 'taalontwikkelingsstoornis' (TOS)?
Een blijvende beperking in de taalontwikkeling die het vermogen van een kind om te communiceren en te leren beïnvloedt.
50
Wat betekent differentiatie in de klas?
Het aanpassen van instructie, materialen en activiteiten om tegemoet te komen aan de diverse leerbehoeften en niveaus van leerlingen.
51
Hoe kunnen leerkrachten omgaan met verschillen in leerstijlen van leerlingen?
Door variatie in lesmethoden aan te bieden, zoals visuele, auditieve, en kinesthetische activiteiten, om aan te sluiten bij verschillende leerstijlen.
52
Wat is het doel van diagnostische toetsing in het onderwijs?
Het identificeren van sterke en zwakke punten van leerlingen om passende interventies en ondersteuning te bieden.
53
Wat is een 'leerlingvolgsysteem' (LVS)?
Een systeem waarmee de voortgang en ontwikkeling van leerlingen op systematische wijze wordt gevolgd.
54
Wat is objectpermanentie volgens Piaget?
Het besef dat objecten blijven bestaan, zelfs als ze niet zichtbaar zijn, ontwikkeld in het sensorimotorische stadium.
55
Wat houdt 'conservatie' in Piaget's theorie in?
Het begrip dat de hoeveelheid van een substantie niet verandert als de vorm verandert, ontwikkeld in het concreet operationele stadium.
56
Wat zijn executieve functies?
Mentale vaardigheden zoals plannen, aandacht, impulsbeheersing, en werkgeheugen die nodig zijn voor doelgericht gedrag.
57
Wat zijn voordelen van peer-tutoring?
Samenwerking tussen leerlingen waarbij de ene leerling de ander helpt, wat bijdraagt aan de sociale ontwikkeling en het versterken van begrip van beide leerlingen.
58
Wat is kinesthetisch leren?
Een leerstijl waarbij leerlingen het beste leren door fysieke activiteit en hands-on ervaringen, zoals experimenten of rollenspellen.
59
Wat is het doel van 'flipped classroom'?
Een onderwijsmethode waarbij leerlingen de instructie voorafgaand aan de les zelfstandig doornemen (bijv. door video's) en de lestijd wordt gebruikt voor actieve verwerking, discussie en toepassing van kennis.
60
Wat betekent 'scaffolding' in het leerproces?
Het bieden van tijdelijke ondersteuning door de leerkracht die wordt afgebouwd naarmate de leerling meer competentie toont in het zelfstandig uitvoeren van de taak.
61
Wat houdt coöperatief leren in?
Een instructiestrategie waarbij leerlingen samenwerken in kleine groepjes om gezamenlijke leerdoelen te bereiken, waarbij ze elkaar ondersteunen en van elkaar leren.