H9 Kennis in de cognitieve psychologie Flashcards

1
Q

Conceptuele kennis

A

Nodig bij het herkennen en begrijpen van de omgeving door het maken van inferenties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kennis: Concept

A

Mentale representatie van objecten, gebeurtenissen en abstractie ideeën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Catergorisatie

A

Functie van concepten, proces wat dingen in groepen plaatst. Essentieel voor het begrijpen van de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Functies van categorieën zijn:

A

1) Helpt om individuele gevallen te begrijpen die we nooit hebben gezien 2) Helpt om ongewoon gedrag te kunnen begrijpen wat anders heel vreemd zou zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Familiegelijkenis-benadering (Wittgenstein)

A

Hoe gelijk is een object met een standaardrepresenatie van een categorie: Het idee dat dingen in een specifieke categorie gelijkenis hebben met elkaar op een aantal manieren, er mag variatie zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Prototype-benadering

A

Lidmaatschap van een categorie wordt bepaald door het vergelijken van het object met het prototype (standaardrepresentatie) dat de categorie representeert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoge prototypiciteit

A

Categorielid toont veel gelijkenissen met het protoype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Lage prototypiciteit

A

Categorielid toon weinig gelijkenissen met het prototype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sentence verification technique

A

Techniek waarmee is aangetoond dat als iemand iets prototypisch vindt voor een categorie, men snellere reacties geeft doordat er connecties zijn tussen prototypiciteit en gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Typiciteitseffect

A

Vaardigheid om hoog prototypische objecten sneller te beoordelen. Prototypische leden van een categorie zijn gevoeliger voor priming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Exemplars-benadering

A

Heeft betrekking op het bepalen of een object gelijkenis heeft met meerdere voorbeelden van een catergorie/standaard. Voorbeeld hond/zoogdier, dolfijn/zoogdier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hierarchische organisatie

A

Categorisatie waarbij grotere, algemenere categorieen worden opgedeeld in kleinere, meer specifieke groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Drie niveau’s van hierrchische organisatie:

A

1) Superordinate / globale niveau: meubel, 3 eigenschappen 2) Basis niveau: tafel, 9 eigenschappen 3) Subordinate / specifieke niveau: salontafel, 10,3 eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Basisniveau is psychologisch belangrijker omdat:

A

Er ‘boven’ gaan resulteert in een groot verlies van informatie en er ‘onder’ gaan slechts een klein beetje informatie oplevert (Rosch, 1976)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Semantische netwerk-benadering

A

Stelt dat concepten georganiseerd zijn in netwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Collings en Quillans hiërarchische model

A

Hierarschisch model met steeds specifiekere niveau’s, globaal boven en specifiek onder.

17
Q

Cognitieve economie

A

Gedeelde eigenschappen in een categorie worden op een hoger niveau 1x opgeslagen in C&Q model. Zorgt wel voor problemen omdat niet alle vogels (bijv.) vliegen.

18
Q

Gespreide activatie

A

Activiteit die zich verspreid over elke koppeling waardoor ‘kanarie-is-vogel’ ook voor activatie van andere vogelsoorten zorgt. Zij worden geprimed en daarom gemakkelijker terug te halen uit het geheugen

19
Q

Lexicl decision task

A

Beoordeling of er een echt woord staat of niet. Als er associaties worden toegevoegd, gaat de reactietijd omlaag

20
Q

Connectionistische benadering

A

Benadering om computermodellen mee te creerem voor het representeren van concepten en hun bereik, gebaseerd op de karakteristieken van het brein. Omvat input units, hidden units, output units en connection weights. Ookwel: Parallel Distributed Processing

21
Q

Back propagation

A

Proces waarbij error signalen teruggestuurd worden naar de hidden units en representation units om infotie te verschaffen over hoe verbindingen zouden moeten worden veranderd, zodat correct property units worden geactiveerd

22
Q

Graceful degradation

A

Verstoring van prestatie treedt alleen geleidelijk op als delen van het systeem beschadigd zijn.

23
Q

Sensory-functional hypothesis

A

Capaciteit om levende en niet-levende objecten te onderscheiden afhankelijk van een semantisch geheuegen systeem, waarin sensorische attributen en een systeem wat functie representeert

24
Q

Semantische categorieën-benadering

A

Specifieke neurale circuits voor specifieke categorieen. De FFA voor gezichten en de PPA voor huizen, kamer en plekken

25
Q

Multiple-factor approach

A

Verdeelde representatie maar factoren bepalen hoe concepten in categorieen worden ingedeeld.

26
Q

Embodied approach

A

Conceptuele kennis is gebaseerd op sensorische en motorische processen die geactiveerd worden wanneer geinteracteerd wordt met een object.