H8 Adapterende geest Flashcards

1
Q

Drie basiscategorieën van gedrag zijn:

A

Reflexen, Instincten en Aangeleerd gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Reflex

A

Onvrijwillige en onvermijdelijke responsen op stimuli, onafhankelijk van ervaring. Via neuraal circuit en niet langs de hersenen voordat reactie plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Instincten

A

Aangeboren actiepatronen, die onafhankelijk van ervaring zijn maar complexer dan reflexen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aangeleerd gedrag

A

Relatief permanente verandering in gedrag die afhankelijk is van ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Drie categorieën van leerprocessen zijn:

A

Associatief leren (verbindingen tussen verschillende stimuli of gedragingen), Non-associatief leren (verandering van responsgrootte op een stimulus) en Observationeel leren (individu leert gedrag door observatie van ander individu)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Klassieke conditionering (associatief leren)

A

Associaties worden gevormd doordat twee stimuli herhaaldelijk achtereenvolgens voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Operante conditionering (associatief leren)

A

Associaties worden gevormd tussen gedrag en de consequenties die vervolgens optreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Habituatie (non-associatief leren)

A

Reactie op een bepaalde stimulus vermindert: trein in de nacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sensitisatie (non-associatief leren)

A

Reactie op een specifieke soort stimuli wordt sterker na blootstelling aan een intense stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sociaal leren / modelling (observationeel leren)

A

Leren door het gedrag van een ander individu waar te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Klassieke conditionering: acquisitie

A

Het ontwikkelen van een geconditioneerde respons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vereisten bij een acquistitieproces zijn:

A

Contiguïteit: CS en UCS dicht bij elkaar in tijd plaatsvinden en consistente achtereenvolgende presentatie van elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Klassieke conditionering: extinctie

A

Verdwijnen van de associatie tussen CS en UCS. Wordt gebruikt als techniek bij de vermindering van angst: flooding, aversietherapie en systematische desensitisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Klassieke conditionering: generalisatie

A

Neiging om op dezelfde manier te reageren op soort gelijke stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Klassieke conditionering: hogere order-conditionering

A

Reageren met de CR op stimuli die de CS voorspellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Klassieke conditionering: discriminatie

A

Het leren van onderscheid tussen stimuli en soort gelijke stimuli

17
Q

Klassieke conditionering: latente inhibitie

A

Moeilijker om associaties aan te gaan op basis van stimuli als CS die al bekend zijn dan stimuli als CS die nieuw zijn.

18
Q

Klassieke conditionering: neuroimaging

A

Techniek om biologische en cognitieve processen bij conditionering in de hersenen te meten

19
Q

Operante conditionering: law of effect

A

Herhalen van gewenst gedrag en het inhiberen van ongewenst gedrag

20
Q

Operante conditionering: Positieve bekrachtiging, negatieve bekrachtiging, Positieve straf en Negatieve Straf

A

Positief/ is het toevoegen/wegnemen van een iets. Bekrachtiging/Straf is het bevorderen/verminderen van gedrag

21
Q

Operante conditionering: premack-principe

A

Effectieve bekrachtigers identificeren d.m.v. het zoeken naar gedrag waar een individu veel tijd aan besteedt omdat hij/zij daar belang aan hecht

22
Q

Operante conditionering: voorwaarden bij effectief straffen

A

Significantie (belang voor individu), onmiddellijkheid (direct na gedrag) en consistentie (elke keer bij het gedrag)

23
Q

Partiële bekrachtiging: fixed ratio schedule (FR)

A

Bekrachtiging vindt plaats na een vastgesteld aantal gewenste gedragingen

24
Q

Partiële bekrachtiging: variable ratio schedule (VR)

A

Het aantal keren dat het gewenste gedrag vertoond moet worden voordat een bekrachtiger wordt gegeven, varieert

25
Q

Partiële bekrachtiging: fixed interval schedule (FI)

A

In plaats van een aantal keer gewenst gedrag, vindt bekrachtiging plaats na een vast tijdsinterval

26
Q

Operante conditionering: Shaping of the method of successive approximations

A

Speciale vorm van OC: Gedrag dat dichter bij het gewenste gedrag komt wordt bekrachtigt zodat het individu in de gewenste richting wordt gestuurd. Voorbeeld: token economies en gebruikt als gedrag therapie

27
Q

Vier cognitieve processen bij observationeel leren zijn:

A

Aandacht, vasthouden, reproductie en motivatie

28
Q

Observationeel leren: imitatie

A

Het kopiëren van gedrag van anderen dat niet spontaan optreedt