H7: Itemresponstheorie Flashcards
Dit hoofdstuk moet u goed doorlezen. Het zal eenvoudig worden getentamineerd, in die zin dat uitsluitend de hoofdgedachte gevraagd wordt. Er worden geen berekeningen gevraagd en u hoeft de formules in het hoofdstuk niet te kunnen repliceren. De bespreking in deze introductie moet u wel goed bestuderen. Het is belangrijk om voor een goed begrip van de kern van de boodschap eerst de volgende verduidelijkende instructiefilm te bekijken.
Wat zijn de 3 modellen van item-responstesttheorie?
- Raschmodel
- Birnbaummodel
- Drie-parameter logistisch model
Wat zijn de verschillen tussen de moderne testtheorie en klassieke testtheorie?
- De klassieke testtheorie geeft geen antwoord op de vraag hoe gegevens die verschillen in moeilijkheidgraad gecombineerd kunnen worden.
- Bij de moderne testtheorie wordt er ook gesproken over een niet direct observeerbare variabelen namelijk latente variabelen. Bij de moderne testtheorie wordt niet de term ‘meetfout’ gebruikt.
- Men spreekt niet van een ware score, maar bekijkt men de meetwaarde op een onbegrensd continuüm.
Wat zijn latente variabelen?
Niet direct observeerbare variabelen.
Deze term hoort bij de moderne testtheorie.
Wat vertegenwoordigen afzonderlijke punten op het meetwaarde continuum bij de moderne testtheorie?
Deze komen overeen met het kennis of vaardigheidsniveau dat nodig is om een specifiek item van een test juist te beantwoorden.
Links: simpeler
Rechts: moeilijker
Wat vertegenwoordigen de punten op de Guttman-scalogram bij het continuum van de moderne testtheorie?
Afzonderelijke personen.
Wat is de centrale vraag bij de moderne testtheorie?
Wat is een wiskundige vertaling van deze vraag?
Hoe verhoudt zich de meetwaarde van de persoon tot de meetwaarde die nodig is voor het beantwoorden van de testvraag?
Wat is de kans dat iemand beter is dan de moeilijkheid van de testvraag?
De kans loop van 0 (vraag wordt nooit juist beantwoord) naar 1 (vraag wordt altijd juist beantwoord).
Wat zegt het Raschmodel?
Als een item moeilijk is, verschuift de functie dan naar links of naar rechts?
Functie voor het beschrijven van de item-responsfunctie op basis van de logistische functieregel.
Rechts
Wat betekent het als een functie stijler loopt?
Welk model beschrijft dit?
Wat als alfa = 1? (alfa is de discriminatieparameter)
Dat het item beter discrimineert: men hoeft de vaardigheid slechts een beetje beter te beheersen om het goede antwoord te geven.
Het Birnbaummodel
Dan is het Birnbaummodel gelijk aan het Raschmodel.
Wat als de discriminatieparameter hoger is, bijv. 2 of 3?
De stijlheid van de functie vertaalt zich in onderscheidend vermogen.
Wat is het drie-parameter logistisch model?
Wat gebeurt er als gramma = 0?
Hierbij krijgt het Birnbaummodel een 3e parameter: het pseudo kansniveau gamma.
Er is een kans dat iemand door te gokken het juiste antwoord geeft. Bijv. bij 5 antwoordopties, is de kans op het geven van het juiste antwoord 1/5 = 0.2 . Gamma begint dan bij 0.2, en niet bij 0.
Het drie-parameter logistisch model is dan gelijk aan het birnbaummodel.
De moeilijkheidsgraad (delta), het discriminatievermogen (alfa) en het kansniveau (gamma) zijn de drie karakteristieken die centraal staan in de item-responstheorie.
Wat zegt deze theorie?(
De kans op het juiste antwoord is de functie van vaardigheid en itemkarakteristieken.
Als we de itemkarakteristieken kennen, kunnen we uit iemands antwoordpatroon (respons) de vaardigheid afleiden.
Wat zijn Mokkenmodellen?
Wat zijn 2 voorbeelden van mokkenmodellen?
- Model van monotone homogeniteit
- Model van dubbele homogenie
Hoe verschillen de mokkenmodellen van het Raschmodel, Birnbaummodel en het Drie-parameter logistisch model?
Bij het Raschmodel, Birnbaummodel en het Drie-parameter logistisch model kunnen de items en testscores op dezelfde schaal afgebeeld worden.
Bij mokkenmodellen niet: hierbij is er sprake van ordinale metingen. Dus testscores en items moeten apart van elkaar afgebeeld worden. Er is geen glijdende schaal.
Hoe verschilt de klassieke testtheorie van de moderne testtheorie als het gaat om de interpretatie van de persoonlijke score? 2x
- Klassiek: afhankelijk van testsamenstelling
Modern: per item of willekeurige selectie van items - Klassiek: populatieafhankelijk
Modern: populatieonafhankelijk
Hoe verschilt de klassieke testtheorie van de moderne testtheorie als het gaat om itemparameters?
Klassiek: populatieafhankelijk
Modern: populatieonafhankelijk (Rachmodel) of -afhankelijk
Hoe verschilt de klassieke testtheorie van de moderne testtheorie als het gaat om flexibiliteit?
Klassiek: niet adaptief testen
Modern: adaptief testen
Hoe verschilt de klassieke testtheorie van de moderne testtheorie als het gaat om informatie (inhoud)?
Klassiek: gelijk per item
Modern: uniek per item
Hoe verschilt de klassieke testtheorie van de moderne testtheorie als het gaat om betrouwbaarheid?
Klassiek: meer items = nauwkeuriger
Modern: verschilt per score/item
Hoe verschilt de klassieke testtheorie van de moderne testtheorie als het gaat om empirische controle testprestatie?
Klassiek: geen uitspraken
Modern: empirisch toetsbaar
Hoe verschilt de klassieke testtheorie van de moderne testtheorie als het gaat om complexiteit?
Klassiek: laag
Modern: hoog
Het gaat in hoofdstuk 7 om itemresponsmodellen (IR-modellen) en dan met name voor dichotome items. Wat houdt dichotome items in?
items met twee uitkomsten. Dit kan letterlijk zijn (bijvoorbeeld een ja-neevraag), maar kan ook slaan op meerkeuzevragen, zolang er maar één respons ‘goed’ is, en de overige ‘fout’, zoals bij een meerkeuzetentamenvraag.
Wat stelt de itemresponstheorie?
In de itemresponstheorie (IRT) heeft een persoon i met een meetwaarde (of vaardigheid) θi (θ is de Griekse letter theta) een bepaalde kans om item g goed te beantwoorden. Deze kans (de succeskans) wordt behalve door θi ook bepaald door drie itemparameters: δg (de moeilijkheid van item g), αg (de discriminatiewaarde van item g) en γg (pseudokansniveau van item g).