H7&8 Flashcards

1
Q

Noodhulp

A

Hulp op kort termijn (voedsel, medicijnen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ongebonden hulp

A

Ze zijn vrij om te bepalen waar ze hun geld aan uitgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gebonden hulp

A

Hulp onder voorwaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bilaterale hulp

A

Ene land rechtstreeks hulp aan andere land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Structurele hulp

A

Oorzaak van armoede aanpakken zodat ze economisch zelfstandig worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ontwikkelingssamenwerking

A

rijke en ontwikkelingslanden wereldwijd samenwerken om de welvaart in landen met een economische achterstand duurzaam te vergroten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

prijsschommelingen kan tegengaan door buffervoorraden aan te leggen

A
  1. Als de productie groter is dan de vraag → buffervoorraden aanleggen→ prijs ↑
    2. Als de productie kleiner is dan de vraag → buffervoorraden verkleinen→ prijs ↓
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vanwege de slechte ruilvoet van ontwikkelingslanden

A

vaak schulden hebben bij het buitenland → ze moeten deze schulden aflossen en rente over de schuld betalen, hier hebben ze vaak geen geld voor → nog dieper in de schulden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ruilvoet van ontwikkelingslanden vaak slecht

A

wat ze exporteren is goedkoop (bijvoorbeeld landbouwproducten) en wat ze importeren is duur (industriële goederen en diensten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ruilvoet

A

verhouding is tussen de prijs van exportproducten en de prijs van importproducten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

oorzaken van onderontwikkeling

A
  1. gebrek aan goed onderwijs → zonder goede scholing blijft de technische kennis beperkt en kan de arbeidsproductiviteit niet stijgen en de welvaart niet toenemen
    1. slechte infrastructuur (wegens, havens, internet, elektriciteit bv.)
    2. protectiemaatregelen → die rijke landen nemen ten koste van ontwikkelingslanden
    3. grote schulden (leningen) die arme landen hebben
    4. conflicten tussen bevolkingsgroepen
    5. regeringen die soms corrupt zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

monocultuur

A

een land voor exportinkomsten sterk afhankelijk is van één of enkele exportproducten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de kenmerken van ontwikkelingslanden

A
  1. Laag inkomen per hoofd
  2. Ongelijke inkomensverdeling
  3. Veel werkloosheid
  4. Ondervoeding
  5. Snelle bevolkingsgroei
  6. Analfabetisme
  7. Beperkte technische ontwikkeling
  8. Eenzijdige economische structuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vicieuze cirkel

A

op eigen kracht kunnen ze daar vaak niet uitkomen!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het inkomen per hoofd niet alles zegt over de welvaart van een land, want

A

Je moet ook kijken naar de verdeling van de welvaart over de bevolking: is er sprake van een gelijke of ongelijke inkomensverdeling?
2. De hoogte van de prijzen: wat kun je kopen met je inkomen?
3. de omvang van zelfvoorziening
4. de aanwezigheid en kwaliteit van onderwijs, gezondheidszorg en andere collectieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

inkomen per hoofd van de bevolking

A

Nationaal inkomen van een land/ aantal inwoners van dat land

17
Q

euro invoeren als

A
  • Hun staatsschuld niet hoog zijn
  • geen grote begrotingstekort hebben
18
Q

taken van de ECB

A

prijsstabiliteit → waarde van de euro bewaken (geen hoge, maar ook geen te lage inflatie)
2. rente vaststellen
3. het in omloop brengen van nieuwe bankbiljetten

19
Q

harmonisatie

A

de regels gelijk trekken binnen de EU om gelijkwaardige concurrentie mogelijk te maken → dit is wel heel lastig want BTW is immers een grote inkomstenbron voor de overheid! De btw wil de Nederlandse overheid dan niet zomaar verlagen bijvoorbeeld.

20
Q

grote verschillen zijn tussen de lidstaten van de EU

A

btw-tarieven, vennootschapsbelasting en milieuregel

21
Q

interne markt

A

vrij verkeer van goederen en diensten
vrij verkeer van personen
vrij verkeer van kapitaal

22
Q

vrijhandel en WTO

A

Vrijhandel= handelen zonder handelsbelemmeringen
WTO= doel om handel vrijer eerlijker verlopen tussen 100 landen

23
Q

Invoerrechten geregeld zijn per EU-land en niet EU-land

A

EU = 0% invoerrechten
evenveel invoerrechten om te importeren

24
Q

4 protectiemaatregelen

A
  1. Invoerrechten of douanerechten of importheffingen
    2.Contingentering /import quota
  2. Invoerverbod
  3. Exportsubsidies
  4. Exportverbod
25
Q

protectiemaatregelen

A

de maatregelen zijn die de EU neemt om de productie en de werkgelegenheid van de bedrijven in de EU te beschermen

26
Q

wisselkoers invloed heeft op de handel van Nederland met andere landen

A

hoe meer waarde de euro heeft vergelijken andere munten hoe goedkoper buitenlandse spullen voor ons word

27
Q

betalingsbalans

A

een overzicht is waarop alle betalingen aan het buitenland en ontvangsten uit het buitenland op staan

28
Q

4 redenen om te importeren

A
  • in ons klimaat kun je niet alles produceren
  • sommige grondstoffen zijn niet/weinig in Nederland
  • Buitenlandse producten zijn goedkoper/ beter kwaliteit
  • Nederlandse consumenten willen een ruimere keuze aan producten
29
Q

exportopbrengsten

A

Je moet weten dat Nederland de exportopbrengsten nodig heeft om de import van goederen en diensten te kunnen betalen

30
Q

open economie

A

landen die naar verhouding veel in en uitvoeren ten opzichte van nationaal inkomen hebben een open economie

31
Q

gesloten economie

A

landen die naar verhouding weinig in en uitvoeren ten opzichte van nationaal inkomen hebben meer gesloten economie

32
Q

Formule importquote
exportquote

A

Formule importquote → (importwaarde / nationaal inkomen) x 100%
Formule exportquote → (exportwaarde / nationaal inkomen) x 100%

33
Q

import

A

Vervoeren naar het land dat je in zit NL4

34
Q

export

A

Veroveren van je land naar een andere