H6/9/12/15 Cognitieve ontwikkeling Flashcards
Piaget baseert zich op het stadiamodel: kinderen doorlopen vier universele stadia vanaf de geboorte tot de adolescentie.
- Het sensomotorische
- pre-operationele
- concreet operationele
- formeel operationele stadium
De sensomotorische periode
(o-2 jaar) het eerste stadium in piagets theorie, waarin het kind sterk afhankelijk is van zijn aangeboren motorische reacties op stimuli
- 6 substadium
Objectpermanentie (8-12 maanden)
Het besef dat mensen en objecten niet ophouden te bestaan, ook al zijn ze onzichtbaar
18-24 maanden (Sensomotorische periode (deel 2))
Mentale representatie: Een innerlijke voorstelling van een gebeurtenis of object
Indirecte imitatie: Het imiteren van mensen en scènes die niet meer aanwezig zijn.
Piaget’s visie
Actie = kennis
Informatie verwerkingstheorie
Benadering van cognitieve ontwikkeling die probeert te achterhalen op welke manieren mensen informatie coderen, opslaan en terughalen
informatieverwerking
Informatieverwerking is het proces waarmee informatie wordt gecodeerd, opgeslagen en teruggehaald
Automatisering
Verwijst naar de mate waarin een activiteit aandacht vereist
Pre operationeel stadium (Piaget) 2-7 jaar
Periode van het tweede tot het zevende jaar, waarin het gebruik van Symbolisch denken groeit, het vermogen om te redeneren ontstaat en het gebruik van concepten toeneemt
Vervolg Pre-operationeel stadium
Intuïtief denken: Vermogen waardoor kinderen in staat zijn vragen te stellen
Taalontwikkeling > Efficiënter denken
Bloei periode van de fantasie en sprookjes
Centratie
Centratie is het onvermogen van jonge kinderen om zich te concentreren op meer dan 1 aspect van een stimulus,
Conservatie
Eerst begrijpen kinderen niet dat een verandering in 1 dimensie (verschijning) niet betekent dat de andere (kwantiteit) ook verandert
(Niet begrijpen in pre-operationeel periode)
Link tussen pre en concreet operationeel
Conservatie markeert volgens Piaget de overgang tussen de pre-operationele en concreet operationele stadia.
intuïtief denken
denken waarin peuters en kleuters kennis over de wereld verwerven en primitief redeneren, verklaren alles wat ze waarnemen
Transformatie
Het proces waarbij de ene toestand verandert in de andere
Centratie
Het onvermogen van jonge kinderen om zich op meer dan één aspect van een stimulus te concentreren
Syntaxis
Het combineren van woorden en frasen tot zinnen
pragmatiek
Het aspect van taal dat betrekking heeft op effectief en toepasselijk communiceren met anderen
Concreet - operationeel stadium
De periode van cognitieve ontwikkeling tussen het zevende en twaalfde levensjaar die wordt gekenmerkt door het actieve en juiste gebruik van logica
Decentreren
Het vermogen om rekening te houden met verschillende aspecten van een situatie
Reversibiliteit
Het vermogen een uitgevoerde handeling (in gedachten) weer terug te draaien
Verdere kenmerken van concreet operationeel
- Logisch denken
- Perspectief (Afstand nemen van egocentrisme)
- Realiteitsdenken
Formeel - operationeel (Adolescentie)
Het stadium waarin mensen het vermogen ontwikkelen om abstract te denken
Abstact denken
1) Propositioneel redeneren
- Abstracte logica gebruiken wanneer concerete voorbeelden niet aanwezig zijn
(Syllogisme. Als A+B = C socrates)
2) Hypothetisch deductief redeneren
- Beginnen met een hypothese/algemene theorie en vervolgens naar specifieke redeneren
: Reflecteren, metacognitie
: Abstract redeneren over bv Armoede, milieu democratie. Opinie en feiten kunnen onderscheiden