H6/9/12/15 Cognitieve ontwikkeling Flashcards

1
Q

Piaget baseert zich op het stadiamodel: kinderen doorlopen vier universele stadia vanaf de geboorte tot de adolescentie.

A
  1. Het sensomotorische
  2. pre-operationele
  3. concreet operationele
  4. formeel operationele stadium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De sensomotorische periode

A

(o-2 jaar) het eerste stadium in piagets theorie, waarin het kind sterk afhankelijk is van zijn aangeboren motorische reacties op stimuli

  • 6 substadium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Objectpermanentie (8-12 maanden)

A

Het besef dat mensen en objecten niet ophouden te bestaan, ook al zijn ze onzichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

18-24 maanden (Sensomotorische periode (deel 2))

A

Mentale representatie: Een innerlijke voorstelling van een gebeurtenis of object

Indirecte imitatie: Het imiteren van mensen en scènes die niet meer aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Piaget’s visie

A

Actie = kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Informatie verwerkingstheorie

A

Benadering van cognitieve ontwikkeling die probeert te achterhalen op welke manieren mensen informatie coderen, opslaan en terughalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

informatieverwerking

A

Informatieverwerking is het proces waarmee informatie wordt gecodeerd, opgeslagen en teruggehaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Automatisering

A

Verwijst naar de mate waarin een activiteit aandacht vereist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Pre operationeel stadium (Piaget) 2-7 jaar

A

Periode van het tweede tot het zevende jaar, waarin het gebruik van Symbolisch denken groeit, het vermogen om te redeneren ontstaat en het gebruik van concepten toeneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vervolg Pre-operationeel stadium

A

Intuïtief denken: Vermogen waardoor kinderen in staat zijn vragen te stellen
Taalontwikkeling > Efficiënter denken
Bloei periode van de fantasie en sprookjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Centratie

A

Centratie is het onvermogen van jonge kinderen om zich te concentreren op meer dan 1 aspect van een stimulus,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Conservatie

A

Eerst begrijpen kinderen niet dat een verandering in 1 dimensie (verschijning) niet betekent dat de andere (kwantiteit) ook verandert

(Niet begrijpen in pre-operationeel periode)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Link tussen pre en concreet operationeel

A

Conservatie markeert volgens Piaget de overgang tussen de pre-operationele en concreet operationele stadia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

intuïtief denken

A

denken waarin peuters en kleuters kennis over de wereld verwerven en primitief redeneren, verklaren alles wat ze waarnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Transformatie

A

Het proces waarbij de ene toestand verandert in de andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Centratie

A

Het onvermogen van jonge kinderen om zich op meer dan één aspect van een stimulus te concentreren

17
Q

Syntaxis

A

Het combineren van woorden en frasen tot zinnen

18
Q

pragmatiek

A

Het aspect van taal dat betrekking heeft op effectief en toepasselijk communiceren met anderen

19
Q

Concreet - operationeel stadium

A

De periode van cognitieve ontwikkeling tussen het zevende en twaalfde levensjaar die wordt gekenmerkt door het actieve en juiste gebruik van logica

20
Q

Decentreren

A

Het vermogen om rekening te houden met verschillende aspecten van een situatie

21
Q

Reversibiliteit

A

Het vermogen een uitgevoerde handeling (in gedachten) weer terug te draaien

22
Q

Verdere kenmerken van concreet operationeel

A
  • Logisch denken
  • Perspectief (Afstand nemen van egocentrisme)
  • Realiteitsdenken
23
Q

Formeel - operationeel (Adolescentie)

A

Het stadium waarin mensen het vermogen ontwikkelen om abstract te denken

24
Q

Abstact denken

A

1) Propositioneel redeneren
- Abstracte logica gebruiken wanneer concerete voorbeelden niet aanwezig zijn
(Syllogisme. Als A+B = C socrates)

2) Hypothetisch deductief redeneren
- Beginnen met een hypothese/algemene theorie en vervolgens naar specifieke redeneren
: Reflecteren, metacognitie
: Abstract redeneren over bv Armoede, milieu democratie. Opinie en feiten kunnen onderscheiden

25
Q

Cognitief egocentrisme en denkfouten

A
  • Kritisch naar autoriteiten > kunnen moeilijk kritiek verdragen
  • Imaginary audience
  • Invincibility fable
  • Korte termijn denken