H6 Flashcards
Psychofarmacologie
bestudeert hoe farmaca ons centrale zenuwstelsel en gedrag beïnvloeden
Enteraal
= via spijsverteringssysteem (langzaam)
Oraal
via mond (meest gebruiksvriendelijk)
Rectaal
: via rectum (toediening = zwakke base)
Gastrisch
: via maag (toediening= zwakke zuren)
Buccaal/sublabiaal:
: tussen lip en tandvlees
Sublinguaal
onder de tong (toediening= hydrofiel)
Parenteraal
niet via spijsverteringssysteem (sneller); want minder barrières
Subcutaan
onder huid
Intramusculair
in de spier (vaccinatie)
Intraveneus
in een ader (toediening= hydrofiel)
Inhalatie
: in de longen
Transdermaal
door de huid (pleisters)
Spinaal of intracraniaal
in het ruggenmerg of hersenen (bv. epiduraal= hele sterke
pijnstiller, intrathecaal) → geen barrières: rechtstreeks in cerebrospinale vloeistof → dus
maar kleine dosis nodig
Bloed-hersenbarrière
bloedbaan
* Om de hersenen te bereiken moeten farmaca v/d bloedbaan naar de
extracellulaire vloeistof zien te komen
→ de bloed-hersenbarrière moet worden overwonnen
* Haarvaten in hersenen zijn niet lekkend, hebben nauwe verbindingen
(tight junctions) en zijn bedekt met astrocytenvoeten. Deze
eigenschappen voorkomen dat materialen gemakkelijk in en
uit gaan en vormen de basis van de bloed-hersenbarrière
=goed om schadelijke stoffen buiten te houden
* Haarvaten in lichaam zijn lekkend en hebben weinig nauwe
verbindingen. Materialen kunnen relatief gemakkelijk in en uit
bewegen.
In lichaam kunnen dus makkelijk voedingstoffen uit bloed bij cellen
komen, maar breincellen krijgen voedingstoffen van astrocyten