H5 tentamen 1403 Flashcards

1
Q

Wat is een spiercel

A

Een spiercel is langgerekt en dun met myofibrillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn spiervezels

A

Spiervezels zijn samengesmolten spiercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kan je spieren indelen a.h.v. celullaire opbouw

A

Spieren zijn in te delen : glad, dwarsgestreept en hartspier
Of
Uninucleair of multinucleair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de kenmerken van dwarsgestreept spierweefsel

A
  • Dwarsgestreept spierweefsel heeft een snelle en krachtige werking
  • Deze werking is kortdurend want het dwarsgestreept spierweefsel is sneller vermoeid en heeft een rustperiode nodig om afvalproducten op te ruimen
  • Dwarsgestreept spierweefsel zijn vaak willekeurige spieren zoals :
  • skeletspieren, huid, tong, strottenhoofd,
  • slokdarm en enkele spieren van voortplantingsorganen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe is de opbouw van een skeletspier

A

De opbouw van een skeletspier is als volgt:
Myofilamenten >Myofibril > spiervezels > spierbundel > spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar bevindt zich de bindweefselschede?

A

Om ieder onderdeel vanaf de spiervezel. Namelijk spiervezel, spierbundel, spier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat bevindt zich in het bindweefsel?

A

In het bindweefsel bevindt zich
- bloedvaten
- zenuwen
- vetcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar uit wordt een pees gevormd

A

Pees wordt gevormd vanuit de bindweefselschedes in en om de spier en is vergroeid met beenvlies en been.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de functie van een pees?

A

Een pees verplaatst spierkracht over een grote afstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de kleinste funtionele eenheid in een spier

A

Een sarcomeer is de kleinste functionele eenheid in een spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe worden spieren aangestuurd

A

Spieren worden aangestuurd vanuit het zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de motorische eenheid

A

Een motorische eenheid bestaat uit:
* Eén zenuwvezel (motorische neuron)
* De spiervezels die daardoor geprikkeld worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarvoor is de motorische eenheid belangrijk

A

Deze is belangrijk voor de gelijkmatige en gecontroleerde spiercontractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een motorische eindplaat

A

Motorische eindplaat is de splitsing van zenuwvezel met aanhechting op spiervezel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de kenmerken van multi-unitair spierweefsel?

A

De kenmerken van multi-unitair spierweefsel zijn:
* Elke spiervezel/cel krijgt individuele zenuw-stimulatie
* Zorgt voor zeer nauwkeurige bewegingen
* Voorbeeld: iris van het oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de kenmerken van syncytair spierweefsel?

A

De kenmerken van syncytair spierweefsel zijn:
* Zenuw verbonden met een bundel spiercellen
* Bewegingen zijn minder precies
* Voorbeeld: maagdarmkanaal (peristaltiek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat hebben alle cellen gemeen op elektrisch niveau?

A

Alle cellen hebben een membraanpotentiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een membraanpotentiaal

A

Een membraanpotentiaal is een elektrisch ladingsverschil tussen binnen- en buitenzijde van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de rustpotentiaal van een cel?

A

De rustpotentiaal van een cel is wanneer:
* Binnenzijde negatief geladen ten opzichte van buitenzijde
* Gemiddeld -70 mV
* Ladingsverschil door eiwitten en ionen: Na⁺, K⁺, Cl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe bewegen ionen door het celmembraan?

A
  • Zouten (Na⁺, K⁺, Cl⁻) kunnen via kanalen in en uit de cel
  • Dit beïnvloedt de membraanpotentiaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe wordt de membraanpotentiaal hersteld?

A
  • Na⁺/K⁺-pompjes pompen Na⁺ naar buiten en K⁺ naar binnen
  • Dit kost energie (ATP)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke cellen zijn specifiek prikkelbaar (exciteerbaar)?

A
  • Spiercellen
  • Kliercellen
  • Zenuwcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat kunnen cellen die exciteerbaar zijn?

A

Deze kunnen hun membraanpotentiaal veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat gebeurt er wanneer het membraanpotentiaal wordt veranderd?

A

Door het veranderenvan het membraanpotentiaal kunnen ze een impuls doorgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat betekent exciteerbaar

A

Specifiek prikkelbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is een actiepotentiaal?

A

Een potentiaal dat zo sterk verandert dat de drempelwaarde wordt overschreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat gebeurt er wanneer de drempelwaarde van een actiepotentiaal wordt overschreden

A

Er ontstaat een elektrische impuls

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de bijzonderheden bij een actiepotentiaal

A
  • Een actiepotentiaal ontstaat volledig of helemaal niet
  • Er is geen gedeeltelijke impuls
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe prikkelt een zenuwvezel spiervezels?

A

Een zenuwvezel prikkelt meerdere spiervezels hierdoor trekken alle vezelsegmenten van die motorische eenheid volledig samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe wordt een sterkere spiercontractie bereikt?

A

Er wordt een sterkere spiercontractie vereikt wanneer er meer kracht nodig is.
Gevolg: meer motorische eenheden worden ingeschakeld. Er is dus meer samentrekking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Worden alle spiervezels van een spier tegelijkertijd geactiveerd?

A
  • Nee, nooit alle spiervezels tegelijk
  • Spiervezels wisselen af om vermoeidheid te voorkomen
  • Contractie verloopt gecontroleerd en geleidelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de rustpotentiaal?

A
  • Ladingsverschil tussen binnen- en buitenkant van de cel
  • Binnenzijde negatief (-70 mV) t.o.v. buitenzijde
  • Behouden door Na⁺/K⁺-pomp
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat gebeurt er tijdens depolarisatie?

A
  • Ladingsverschil wordt kleiner
  • Na⁺-kanalen openen → Na⁺ stroomt naar binnen
  • Als de drempelwaarde wordt overschreden → actiepotentiaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat gebeurt er als de drempelwaarde wordt overschreden?

A
  • Een actiepotentiaal ontstaat
  • Elektrische impuls wordt doorgegeven
  • Alles-of-niets-principe: volledige impuls of geen impuls
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat gebeurt er tijdens repolarisatie?

A
  • Ladingsverschil wordt weer groter
  • K⁺-kanalen openen, K⁺ stroomt naar buiten
  • Herstel naar rustpotentiaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is de refractaire periode?

A
  • Herstelfase na een actiepotentiaal
  • Cel kan tijdelijk niet geprikkeld worden
  • Voorkomt overprikkeling en zorgt voor éénrichtingsgeleiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is een neurotransmitter?

A

Een neurotransmitter is een signaalstof die zenuwprikkels overdraagt

Deze wordt vrijgegeven in de synaps

38
Q

Waar en hoe wordt een neurotransmitter afgegeven?

A

Een neurotransmitter wordt vrijgegeven in de synaps (contactplaats tussen twee cellen)
* Opslag in blaasjes in het uiteinde van de presynaptische cel
* Afgifte gaat via exocytose

39
Q

Wat is de functie van neurotransmitters?

A

De neurotransmitter heeft als functie:

  • Verzorgt de overdracht van signalen
  • Tussen zenuwcellen
  • Tussen zenuwcel en spier- of kliercel
40
Q

Hoe reageert de postsynaptische cel op een neurotransmitter?

A

De postsynaptische cel:
* Heeft specifieke receptoren voor de neurotransmitter
* Zorgt voor doorgeven of remmen van het signaal

41
Q

Hoe verloopt de prikkeloverdracht tussen zenuwcellen?

A

1️⃣ Aanmaak en opslag:
* Neurotransmitter (signaalstof) wordt aangemaakt en opgeslagen in blaasjes in het uiteinde van de presynaptische cel.
2️⃣ Afgifte via exocytose:
* Wanneer een actiepotentiaal het zenuwuiteinde bereikt, openen Ca²⁺-kanalen.
* Calciumionen zorgen ervoor dat de blaasjes samensmelten met het membraan.
* Neurotransmitters worden vrijgegeven in de synapsspleet (exocytose).
3️⃣ Binding aan receptoren:
* Neurotransmitters diffunderen naar de postsynaptische cel en binden aan specifieke receptoren.
* Dit kan een nieuwe prikkel (excitatie) of remming (inhibitie) veroorzaken.
4️⃣ Beëindiging van het signaal:
* Neurotransmitters worden afgebroken door enzymen, opgenomen door de presynaptische cel of weggepompt om de synaps klaar te maken voor de volgende prikkel.

42
Q

Hoe wordt een prikkel overgedragen van een zenuw naar een spiercel?

A

1️⃣ Vrijgave van neurotransmitter
* Motorische zenuwcel geeft een neurotransmitter (acetylcholine, ACh) vrij in de synaps (neuromusculaire overgang).
2️⃣ Actiepotentiaal in spiercel
* Acetylcholine bindt aan receptoren op de spiercelmembraan (sarcolemma).
* Dit veroorzaakt een actiepotentiaal (AP) in de spiercel.
3️⃣ Verspreiding via T-tubuli
* De actiepotentiaal verspreidt zich via T-tubuli (transversale tubuli) naar binnen in de spiervezel.
4️⃣ Calciumvrijgave uit sarcoplasmatisch reticulum
* De AP activeert het sarcoplasmatisch reticulum (SR), dat Ca²⁺-ionen vrijgeeft.
* SR omgeeft de myofibrillen en voorziet ze van Ca²⁺, essentieel voor spiercontractie.

43
Q

Hoe verloopt de spiercontractie op myofibrilniveau?

A

1️⃣ Rusttoestand:
* Myosinebindplaatsen op actine zijn geblokkeerd door tropomyosine.
* Geen interactie tussen actine en myosine → spier ontspannen.
2️⃣ Calciumvrijgave:
* Ca²⁺ wordt vrijgegeven uit het sarcoplasmatisch reticulum na een actiepotentiaal.
* Ca²⁺ bindt aan troponine, waardoor tropomyosine verschuift en de myosinebindplaatsen op actine vrijkomen.
3️⃣ Actine en myosine binden:
* Myosinekoppen binden aan actine en vormen cross-bridges.
* Myosinekoppen kantelen en trekken actine naar binnen → sarcomeer verkort.
4️⃣ Spiercontractie:
* Dit herhaalt zich in een cyclisch proces (ATP nodig voor loskoppeling en herbinding van myosinekoppen).
* Resultaat: spier trekt samen.

43
Q

Hoe verloopt het proces van Sarcomeer Samentrekking (Spiercontractie)

A

Spiercontractie vindt plaats in de sarcomeer, de kleinste functionele eenheid van een spiervezel. Dit proces wordt gestuurd door de interactie tussen actine en myosine, gereguleerd door calciumionen (Ca²⁺) en ATP.

44
Q

Stap-voor-stap uitleg van sarcomeercontractie:
1️⃣

A

Rusttoestand (Geen Contractie)
* Myosinebindplaatsen op actine zijn geblokkeerd door tropomyosine.
* Myosinekoppen kunnen nog niet binden aan actine.
2️⃣ Vrijgave van Calcium (Ca²⁺)
* Een actiepotentiaal activeert het sarcoplasmatisch reticulum (SR).
* Ca²⁺ wordt vrijgegeven in het sarcoplasma.
* Ca²⁺ bindt aan troponine, wat zorgt voor een verschuiving van tropomyosine, waardoor de myosinebindplaatsen op actine vrijkomen.
3️⃣ Cross-Bridge Vorming (Binding Actine & Myosine)
* De myosinekoppen binden aan actine, waardoor cross-bridges ontstaan.
* Dit is de eerste stap van de glijdende filamenttheorie.
4️⃣ Power Stroke (Sarcomeer Verkorting)
* Myosinekoppen kantelen, trekken actine naar het midden van de sarcomeer.
* Dit veroorzaakt de verkorting van de sarcomeer en dus de spiercontractie.
* ATP wordt gebruikt om myosinekoppen weer los te koppelen en terug te zetten voor een nieuwe cyclus.
5️⃣ Herhaalde Cycli voor Volledige Contractie
* Zolang Ca²⁺ aanwezig is en ATP beschikbaar, blijven de myosinekoppen zich binden, kantelen en loslaten.
* Hierdoor blijven de actinefilamenten naar binnen schuiven, waardoor de spier verder samentrekt.
6️⃣ Ontspanning (Einde Contractie)
* Ca²⁺ wordt teruggepompt in het sarcoplasmatisch reticulum (actief proces, ATP vereist).
* Tropomyosine blokkeert opnieuw de myosinebindplaatsen, waardoor myosine niet meer kan binden.
* Sarcomeer keert terug naar rustlengte en de spier ontspant.

45
Q

Wat gebeurt er tijdens spiercontractie en relaxatie?

A

1️⃣ Actiepotentiaal (AP) aanwezig → Contractie
* AP zorgt voor Ca²⁺-vrijgave uit het sarcoplasmatisch reticulum (SR).
* Ca²⁺ bindt aan troponine, waardoor myosine kan binden aan actine.
* Myosine trekt actine → sarcomeer verkort → spier trekt samen.
* ATP nodig voor myosinecycli → contractie blijft doorgaan.
2️⃣ Ca²⁺-pomp start → Ca²⁺ terug naar SR
* Ca²⁺-pomp in het SR pompt Ca²⁺ terug (kost ATP).
3️⃣ Actiepotentiaal stopt → Relaxatie
* Geen AP meer → Geen Ca²⁺ vrijgave → Tropomyosine blokkeert myosinebindplaatsen.
* Myosine kan niet meer binden → spier ontspant.
4️⃣ ATP nodig voor:
* Contractie → myosinekoppen laten los en herhalen cyclus.
* Na⁺/K⁺-pomp → herstelt membraanpotentiaal na AP.
* Ca²⁺-pomp → pompt Ca²⁺ terug naar SR om ontspanning mogelijk te maken.

46
Q

Vraag: Hoe wordt de verbinding tussen myosine en actine verbroken?

A

1️⃣ Antagonistische spieren
* Tegenovergestelde spieren (antagonisten) helpen bij ontspanning.
* Voorbeeld: Biceps ontspant terwijl triceps samentrekt, waardoor de arm strekt.
2️⃣ Zwaartekracht
* Kan helpen bij het terugbrengen van de spier naar rustpositie zonder actieve inspanning.
* Bijvoorbeeld: het laten zakken van een gewicht na het optillen.
3️⃣ Calciumterugname & ATP nodig
* Ca²⁺ wordt teruggepompt in het sarcoplasmatisch reticulum (kost ATP).
* Tropomyosine blokkeert myosinebindplaatsen, waardoor myosine en actine loskomen.

47
Q

Wat gebeurt er met de neurotransmitter acetylcholine (ACh) na signaaloverdracht?

A

1️⃣ Acetylcholine (ACh) als neurotransmitter
* Vrijgegeven in de synaps bij zenuw-spieroverdracht.
* Bindt aan receptoren op de spiercel, waardoor een actiepotentiaal ontstaat.
2️⃣ Afbraak door Acetylcholine-esterase (ACh-esterase)
* ACh-esterase breekt ACh af in de synaps.
* Voorkomt blijvende stimulatie van de spier.
3️⃣ Actie gestopt → Spier ontspant
* Zonder ACh geen signaaloverdracht → geen nieuwe actiepotentiaal.
* Calcium (Ca²⁺) wordt teruggepompt in het sarcoplasmatisch reticulum → spier ontspant.

48
Q

Hoe beïnvloeden bepaalde stoffen acetylcholine (ACh) en wat zijn de gevolgen?

A

1️⃣ Remming van Acetylcholine-esterase (ACh-esterase)
* ACh wordt niet afgebroken → ophoping in de synaps.
* Gevolg: blijvende stimulatie van spieren → spierspasmen/krampen.
* Voorbeelden van remmende stoffen:
o Tetanustoxine
o Zenuwgassen
o Insecticiden
o Antivlooienmiddelen (bij overdosering gastheer).
2️⃣ Blokkeren van ACh-receptoren
* ACh kan niet binden → geen signaaloverdracht → verlamming.
* Voorbeelden van blokkerende stoffen:
o Curare-achtige stoffen (zoals gebruikt door indianen op pijltjes).

49
Q

Welke stof blokkeert de vrijgave van acetylcholine (ACh) en wat is het effect?

A

1️⃣ Blokkering van ACh-vrijgave
* Bepaalde stoffen verhinderen de afgifte van ACh in de synaps.
* Zenuwimpuls bereikt spier niet → geen contractie mogelijk.
2️⃣ Gevolg: Verlamming
* Zonder ACh geen stimulatie van spieren → slappe verlamming.
* Kan ademhalingsspieren aantasten → levensgevaarlijk.
3️⃣ Voorbeeld: Botulismetoxine
* Gifstof geproduceerd door Clostridium botulinum (bacterie).
* Komt voor in bedorven voedsel → botulisme.
* Gebruikt in botox-behandelingen om spieren tijdelijk te ontspannen.

50
Q

Vraag: Wat gebeurt er als spieren erg actief zijn?

A

Wanneer spieren erg actief zijn is er :
* Voortdurende ATP-productie nodig voor contractie.
* Veel zuurstof (O₂) vereist voor verbranding.
* Spieren verbruiken meer energie en werken harder.

51
Q

Hoe krijgen actieve spieren zuurstof?

A

Spieren krijgen zuurstof omdat :
* Spieren zijn sterk doorbloed → O₂ wordt aangevoerd via het bloed.
* Hemoglobine in rode bloedcellen transporteert O₂.
* Extra zuurstofopslag in spieren via myoglobine.

52
Q

Wat is de rol van myoglobine in spiervezels?

A
  • Myoglobine bindt O₂ en dient als zuurstofreserve in de spier.
  • Hierdoor kan de spier ook zonder directe O₂-aanvoer blijven werken.
  • Vooral belangrijk bij intensieve inspanning of tijdelijke zuurstoftekorten.
53
Q

Wat gebeurt er bij het begin van (zware) arbeid met de zuurstofvoorziening en hoe beïnvloedt dit de spierwerking?

A
  • Bij aanvang van (zware) arbeid is de zuurstoftoevoer nog niet aangepast aan de energiebehoefte, wat leidt tot zuurstofschuld.
  • Hierdoor vindt anaerobe afbraak van glucose plaats, waarbij melkzuur ontstaat.
  • Ophoping van melkzuur kan spierpijn veroorzaken.
  • Zodra er voldoende zuurstof beschikbaar is, wordt melkzuur verder verbrand tot koolstofdioxide en water, waarbij extra energie vrijkomt.
54
Q

Wat veroorzaakt rigor mortis na overlijden?

A
  • Na overlijden lekt calcium (Ca²⁺) weg uit het sarcoplasmatisch reticulum.
  • Dit veroorzaakt spontane spiercontracties.
  • Er is nog ATP, maar onvoldoende om de contractie te beëindigen.
  • De spieren blijven in een verstevigde contractietoestand.
55
Q

Hoe verloopt rigor mortis en wanneer verdwijnt het?

A
  • Start: 1-2 uur na overlijden.
  • Maximale stijfheid: na 3-4 uur.
  • Enzymen beginnen Z-lijnen af te breken.
  • Na 3-4 dagen is rigor mortis volledig verdwenen.
56
Q

Waarom verdwijnt rigor mortis uiteindelijk?

A

Rigor Mortis verdwijnt omdat:
* Enzymen beginnen de Z-lijnen in de spiervezels af te breken.
* Dit zorgt ervoor dat de spieren hun stijfheid verliezen.
* Na 3-4 dagen is de spierstijfheid volledig verdwenen.

57
Q

Hoe verschilt glad spierweefsel van dwarsgestreept spierweefsel?

A

Glad spierweefsel heeft :

  • Langzamere contractie, maar duurt langer.
  • Minder zuurstof nodig, dus lager energieverbruik.
  • Werkt onwillekeurig, onder controle van het autonome zenuwstelsel.
58
Q

Waar komt glad spierweefsel voor in het lichaam?

A

Glad spierweefsel bevindt zich in:

  • Bloedvaten en lymfevaten.
  • Maagdarmkanaal, urinewegen, blaas.
  • Baarmoeder, bronchiën, luchtpijp.
59
Q

Hoe zorgen spierlagen in het gladde spierweefsel voor beweging?

A

spierlagen in het gladde spierweefsel zorgen voor beweging doordat:
* Vaak twee spierlagen, loodrecht op elkaar.
* Longitudinale laag: verkorting van het orgaan.
* Circulaire laag: vernauwing van het orgaan.
* Samenwerking zorgt voor peristaltiek, bijvoorbeeld in de darmen.

60
Q

Welke spierlagen en structuren zijn zichtbaar in een dwarse doorsnede van de darm?

A
  • Longitudinale spierlaag: zorgt voor verkorting van de darm.
  • Circulaire spierlaag: zorgt voor vernauwing van de darm.
  • Lumen: holte waar voedsel doorheen gaat.
  • Epithelium: bekleding van de binnenzijde van de darm.
  • Mesenterium: ophangstructuur die bloedvaten en zenuwen bevat.
  • Zenuwen, arteriën en venen: voorzien de darm van bloed en zenuwsturing.
    Deze samenwerking van spierlagen zorgt voor peristaltische bewegingen die voedsel voortstuwen.
61
Q

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van een gladde spiercel?

A

Belangrijkste kenmerken van een gladde spiercel zijn:
* Heeft een centraal gelegen kern.
* Bevat (korte) fibrillen, die zorgen voor contractie.
* Radiaire rangschikking van de fibrillen, waardoor samentrekking in meerdere richtingen mogelijk is.

62
Q

Hoe werken gladde spieren antagonistisch, bijvoorbeeld in de blaas?

A

Gladde spieren werken antagonisctisch in de blaas doordat:

  • De blaaswand rekt uit door de druk van urine.
  • Bij lediging trekken de spieren samen, waardoor de urine wordt uitgeperst.
  • Dit is een antagonistisch mechanisme, waarbij rek en contractie elkaar afwisselen voor een functionele werking.
63
Q

Hoe vindt contractie plaats in een gladde spiercel?

A

Contractie vindt plaats in een gladde spiercel doordat:

  • Actine en myosine filamenten zijn niet in sarcomeren gerangschikt zoals in skeletspieren.
  • Ze zijn verbonden met dense bodies, die fungeren als ankerpunten.
  • Bij contractie trekken de filamenten samen, waardoor de cel inkrimpt en een bolvormige structuur aanneemt.
  • Dit zorgt voor een langzame, maar efficiënte contractie zonder grote energiebehoefte.
64
Q

Waarom wordt de hartspier als een tussenvorm beschouwd?

A

De hartspier wordt als tussenvorm beschouwd omdat:

  • De hartspier heeft eigenschappen van zowel glad spierweefsel als dwarsgestreept spierweefsel.
  • Wel deels versmolten tot syncytium, waardoor gecoördineerde contracties mogelijk zijn.
  • Onwillekeurige spier, gecontroleerd door het autonome zenuwstelsel.
65
Q

Welke structurele kenmerken heeft een hartspiercel?

A

De hartspiercel heeft de volgende structurele kenmerken

  • Centraal gelegen kern, meestal uninucleair of soms binucleair.
  • Bevat parallel liggende myofibrillen, zoals in dwarsgestreept spierweefsel.
  • Spiervezels vertakken zich en zijn omgeven door losmazig bindweefsel, wat bijdraagt aan flexibiliteit en samentrekkingskracht.
66
Q

Hoe functioneert de hartspier en waarom raakt deze niet snel vermoeid?

A

De hartspier functioneert als:
* Werkt als een dwarsgestreepte spier, maar is onwillekeurig.
* Heeft een constante en ritmische contractie, essentieel voor de pompwerking van het hart.

De hartspier:
* Raakt niet snel vermoeid door een hoog aantal mitochondriën en continue zuurstoftoevoer.

67
Q

Welke drie categorieën van spieren zijn er op basis van aansturing?

A
  1. Willekeurige spieren (skeletspieren):
    - Altijd dwarsgestreept.
    - Onder bewuste controle.
    - Voorbeeld: Skeletspieren (armen, benen).
  2. Onwillekeurige spieren (gladde spieren):
    * Meestal glad spierweefsel.
    * Min of meer autonoom, niet bewust aanstuurbaar.
    * Voorbeeld: Maag, blaas, darmen.
  3. Half-willekeurige spieren:
    * Deels controleerbaar, maar werken uiteindelijk autonoom.
    * Voorbeelden: Ademspieren, anus, hart, blaashals.
68
Q

Welke spieren vallen buiten de standaardindeling van willekeurige en onwillekeurige spieren?

A

de volgende spieren vallen buiten de standaardindeling van willekeurige en onwillekeurige spieren:

  • Slokdarm: deels dwarsgestreept, deels glad.
  • Hartspier: dwarsgestreept, maar onwillekeurig.
  • Blaashals: kan deels gecontroleerd worden, maar functioneert autonoom.
69
Q

Welke vier functionele en anatomische spiergroepen zijn er?

A

De vier functionele en anatomische spiergroepen zijn:

  1. Skeletspieren:
    o Beide uiteinden verbonden aan het skelet.
    o Voorbeeld: Biceps, quadriceps.
  2. Huidspieren:
    o Verbonden tussen skelet en huid.
    o Voorbeeld: Voorhoofdsspier (m. frontalis).
  3. Kringspieren:
    o Liggen rond een opening en regelen doorgang.
    o Voorbeelden: Pylorus, blaas, anus, ogen, mond.
  4. Holle spieren:
    o Liggen rondom een holte en kunnen deze verkleinen.
    o Voorbeelden: Hart, maag, darmen, baarmoeder, blaas.
70
Q

Wat is de origo van een spier?

A

De origo is de
* Aanhechtingsplaats van een spier.
* Beweegt niet bij contractie.
* Vaak dichter bij het centrum van het lichaam.

71
Q

Wat is de spierbuik?

A

De spierbuik is:

  • Grootste en dikste deel van de spier.
  • Bevat spiervezels en contractiele elementen.
  • Zorgt voor de daadwerkelijke krachtontwikkeling.
72
Q

Wat is de insertie van een spier?

A

de insertie van een spier is:

  • Aangrijpingspunt van een spier.
  • Beweegt bij contractie van de spier.
  • Vaak verder van het lichaamscentrum dan de origo.
73
Q

Wat zijn meerkoppige spieren en noem een voorbeeld?

A

meerkoppige spieren :
* Hebben meerdere origo’s (aanhechtingspunten).
* Smelten samen naar één insertie.
* Voorbeeld: m. biceps brachii (twee koppen).

74
Q

Wat zijn meerbuikige spieren en noem een voorbeeld?

A

Meerbuikige spieren:
* Hebben meerdere spierbuiken tussen de origo en insertie.
* Vaak gescheiden door peesachtige tussenstukken.
* Voorbeeld: m. rectus abdominis (sixpack).

75
Q

Hoeveel spieren heeft het lichaam en hoe zijn ze georganiseerd?

A
  • Het lichaam heeft ongeveer 300 paar spieren.
  • Meestal symmetrisch verdeeld aan de linker- en rechterzijde.
76
Q

Wat zijn éénparige spieren en noem een voorbeeld?

A

Eenparige spieren zijn:
* Spieren die geen symmetrische tegenhanger hebben.
* Voorbeelden: Tong en middenrif.

77
Q

Wat is tonus?

A

Tonus is:
* Basale spanning van een spier in rust.
* Zorgt ervoor dat spieren nooit volledig slap zijn.
* Helpt bij het behouden van lichaamsvormen en gewrichten.

78
Q

Hoe blijft de spierspanning behouden zonder uitputting?

A

De spierspanning (tonus) blijft behouden doordat:
* Motorische eenheden werken afwisselend om spiervermoeidheid te voorkomen.
* Dit voorkomt overbelasting van individuele spiervezels.

79
Q

Wat gebeurt er als de tonus afneemt?

A
  • Bij vermoeidheid neemt tonus af en verslappen spieren.
  • Spier die losgemaakt wordt aan één zijde, verkort zich automatisch.
  • Dit kan leiden tot houdingsproblemen en gewrichtsinstabiliteit.
80
Q

Hoe kan het lichaam zijn stand in de ruimte aanvoelen?

A

Het lichaam kan de stand in de ruimte voelen door:
* Door spierspanning en tonus.
* Proprioceptieve receptoren in spieren en pezen geven continu informatie door.
* Helpt bij het bepalen van de lichaamshouding en bewegingen.

81
Q

Hoe kan iemand balans houden zonder gezichtsvermogen of evenwichtszintuig?

A

Men kan balans houden zonder zicht of evenwichtszintuig door:
* Constante informatie vanuit spieren over:
o Spanning
o Uitrekking
o Lichaamshouding
* Het lichaam past automatisch bewegingen aan.
* Dit voorkomt omvallen en verstoorde balans.

82
Q

Wat is de functie van spierspoeltjes?

A
  • Spierspoeltjes geven informatie over de rektoestand van een spier.
  • Ze detecteren wanneer een spier wordt uitgerekt.
  • Zenden sensorische signalen naar het ruggenmerg om een reflexmatige reactie te veroorzaken.
83
Q

Hoe reageert een spier op plotselinge rek?

A
  • Spierspoeltjes detecteren rek en sturen sensorische signalen naar het ruggenmerg.
  • Het ruggenmerg stuurt via een motorisch neuron een signaal terug naar de spier.
  • De spier trekt samen om overmatige rek te voorkomen (spierrekkingsreflex).
84
Q

Hoe helpen spierspoeltjes bij het behouden van balans?

A
  • Ze geven continue feedback over spierlengte en spanning.
  • Ze helpen bij het maken van automatische aanpassingen in houding en beweging.
  • Hierdoor kan het lichaam balans behouden zonder bewuste inspanning.
85
Q

Welke structuren vormen een skeletspier?

A

Huid: beschermt de onderliggende structuren.
Bindweefsel: omhult en ondersteunt de spier.
Spier: opgebouwd uit meerdere spierbundels.
Spierbundel: bestaat uit meerdere spiervezels.
Spiervezel: bevat contractiele elementen voor beweging.
Pees: verbindt de spier met het bot en zorgt voor krachtsoverdracht.

86
Q

Wat zijn de belangrijkste onderdelen van een sarcomeer en hun functie?

A

Z-lijn: Begrenzing van een sarcomeer, ankerpunt voor actinefilamenten.
I-band: Bevat alleen actine (dunne filamenten), wordt kleiner bij contractie.
A-band: Bevat myosine (dikke filamenten), blijft constant bij contractie.
H-zone: Midden van het sarcomeer, bevat alleen myosine, wordt kleiner bij contractie.
Myosine crossbridges: Verbinden myosine en actine voor spiercontractie.
Overlapgebied: Zone waar actine en myosine interageren, essentieel voor krachtgeneratie.
🡆 Het sarcomeer is de kleinste functionele eenheid van spiercontractie!

87
Q

Wat stelt deze afbeelding voor en welke structuren zijn genummerd?

A

Dit is een neuromusculaire overgang, waar een zenuwcel signalen naar een spiervezel stuurt.

Zenuwuiteinde– Stuurt elektrische impulsen naar de spier.
Motorische eindplaat – Plaats waar het zenuwsignaal wordt overgedragen op de spier.
Spiervezel – Ontvangt het signaal en zet het om in contractie.
Myofibrillen – Contractiele structuren binnen de spiervezel, verantwoordelijk voor spiercontractie.

88
Q

Wat gebeurt er bij een synaptische transmissie tussen neuronen?

A

Wat gebeurt er bij een synaptische transmissie tussen neuronen?

Achterzijde (Antwoord):

Axon geleidt een elektrisch signaal naar het synaptische uiteinde.
Neurotransmittermoleculen worden vrijgegeven in de synaptische spleet.
Receptoren op het volgende neuron binden de neurotransmitters.
Dit activeert een nieuw elektrisch signaal in het ontvangende neuron.

89
Q

Wat zijn de belangrijkste onderdelen van een myofibril en een sarcomeer?

A

Myofibril: bevat dikke (myosine) en dunne (actine) filamenten.
Sarcoplasmatisch reticulum: slaat calciumionen op voor spiercontractie.
T-tubuli: geleiden actiepotentialen diep in de spiervezel.
A-band: gebied met dikke myosinefilamenten (blijft constant bij contractie).
I-band: bevat alleen dunne actinefilamenten, verkleint bij contractie.
H-zone: centrale regio van de A-band zonder actine, verkleint bij contractie.
M-lijn: midden van het sarcomeer, waar myosinefilamenten samenkomen.
Z-lijn: grens van een sarcomeer, waaraan actine is verankerd.

90
Q

Welke stappen vinden plaats bij een spiercontractie?

A

Zenuwimpuls bereikt het axonuiteinde, waardoor acetylcholine (ACh) wordt vrijgegeven.
ACh bindt aan receptoren op de spiercel, wat een actiepotentiaal veroorzaakt.
Dit signaal reist via T-tubuli naar het sarcoplasmatisch reticulum (SR).
Calciumionen (Ca²⁺) worden vrijgegeven in het sarcoplasma.
Calcium bindt aan troponine, waardoor actine beschikbaar komt voor interactie met myosine.
Myosinekoppen binden aan actine en trekken de filamenten naar elkaar toe (cross-bridge cycling).
ATP is nodig om de myosinekop los te maken en opnieuw te laten binden, wat contractie in stand houdt.
🡆 ATP en calcium zijn cruciaal voor spiercontractie en ontspanning!