Medisch Flashcards

Hond en paard

1
Q

Wat is het manubrium?

A

Een knobbel op het sternum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waaruit bestaat het axiale skelet?

A
  • De schedel
  • De wervels
  • Het sternum en de costae
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaruit bestaat het appendiculaire skelet?

A

Uit de bovenste en onderste extremiteiten, zoals de armen, benen, de schoudergordel en de bekkengordel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat betekent abaxiaal?

A

Van de axis af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke voettypen zijn sneller: digitigrade of plantigrade?

A

Digitigrade (tenenlopers) zijn sneller dan plantigrade (platvoeten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het corpus vertebrae?

A

Het wervellichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de arcus vertebrae?

A

De wervelboog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het foramen vertebrae?

A

Het wervelgat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de processus transversus?

A

Het dwarsuitsteeksel. Voor de spieren en de ribben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de processus spinosus?

A

Het doornuitsteeksel.
Aanhechting spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de functie van de processus articularis?

A

Is een uitsteeksel waaraan aan de boven- en onderkant gewrichtvlakken liggen voor de facetgewrichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de kenmerken van de atlas (C1)?

A
  • Geen processus spinosus
  • Ringvormig
  • Geen corpus
  • Gewricht met achterhoofdsknobbels
  • Zorgt voor ja-knikken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de kenmerken van de draaier (C2)?

A
  • Heeft een dens die in de atlas past
  • Zorgt voor nee-schudden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de kenmerken van thoracale wervels?

A
  • Opvallende processus spinosus (lange uitsteeksels)
  • Gewrichtsvlakjes op processus transversus en corpus vertebrae.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de kenmerken van het sacrum/sacrale wervels?

A
  • Het heiligbeen is vergroeid tot het sacrum
  • Geen beweging mogelijk in het sacrum
  • Heeft een kleine processus spinosus.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe zijn wervels verbonden?

A
  • Door facetgewrichten
  • Tussenwervelschijven tussen wervellichamen
  • Gewrichtsbanden aan onderzijde en zijkanten
  • Fascia over de toppen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welk specifiek kenmerk hebben alle zoogdieren?

A

Alle zoogdieren hebben 7 halswervels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke wervels is hetzelfde aantal bij alle dieren?

A

De halswervels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar bevindt zich de eerste tussenwervelschijf?

A

Tussen C2 en C3.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoeveel wervels heeft een hond?

A
  • 7 cervicale
  • 13 thoracale
  • 7 lumbale
  • 3 sacrale
  • 20 tot 23 caudale
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoeveel wervels heeft een paard?

A
  • 7 cervicale
  • 18 thoracale
  • 6 lumbale
  • 5 sacrale
  • 16 tot 20 caudale
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoeveel wervels heeft een kat?

A
  • 7 cervicale
  • 13 thoracale
  • 7 lumbale
  • 3 sacrale
  • 19 tot 28 caudale
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het verschil tussen het skelet van een hond en een kat?

A
  • Een kat kan buigen en verstijven.
  • De kat heeft een grotere soepelheid van de rug.
  • Minder starre verbinding van de wervels.
  • Katten kunnen sterk krommen, oprollen en torderen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn sternebrae ?

A

Borstbeenwervels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat zijn vertebrae?
BorstWervels
26
Wat zijn costae?
ribben
27
Wat zijn sternum?
Borstbeen
28
Hoeveel ribben hebben een hond en een kat?
* 9 paar ware ribben * 4 paar valse ribben
29
Wat is het verschil tussen ware en valse ribben?
* Ware ribben zijn draagribben en direct verbonden met het borstbeen. * Valse ribben zijn ademribben en bevatten één paar zwevende ribben.
30
Wat is het verband tussen ribben en wervels?
* Evenveel ribben als thoracale wervels. * Evenveel ware ribben als borstbeenwervels.
31
Wat is het processus xyphoideus?
Borstbeenpunt, meest caudaal.
32
Wat is het manubrium sterni?
Borstbeenknobbel. Ligt meest craniaal deel van het borstbeen.
33
Waaruit bestaat het borstbeen?
Uit vergroeide borstbeenwervels.
34
Welke botten bevinden zich rondom de hersenen?
* Os occipitale (achterhoofdsbeen) * Os parietale (wandbeen) * Os frontale (voorhoofdsbeen) * Os temporale (slaapbeen) * Os sphenoïdale (wiggenbeen) * Os etmoïdale (zeefbeen)
35
Os occipitale
Achterhoofdsbeen
36
Os parietale
Wandbeen
37
Os frontale
voorhoofdsbeen
38
Os temporale
Slaapbeen
39
Os sphenoïdale
Wiggenbeen
40
Os etmoïdale
Zeefbeen
41
Welke botten behoren tot het splanchnocranium (aangezicht)?
* Os frontale (voorhoofdsbeen) * Os lacrimale (traanbeen) * Os zygomaticus (jukbeen) * Os nasale (neusbeen) * Os palatinum (gehemeltebeen) * Os vomer (ploegschaarbeen) * Os (pre) maxilare (bovenkaak) * Os mandibulare (onderkaak)
42
Splanchnocranium
Aangezicht
43
Os frontale
Voorhoofdsbeen
44
Os lacrimale
traanbeen
45
Os zygomaticus
Jukbeen
46
Os nasale
neusbeen
47
Os palatinum
gehemeltebeen
48
Os vomer
Ploegschaarbeen
49
Os (pre) maxilare
Bovenkaak
50
Os mandibulare
Onderkaak
51
Wat is het os incisivum?
Het tussenkaakbeen
52
Wat is de clavicula?
Het sleutelbeen
53
Hoe is de schoudergordel verbonden met de romp?
Door spieren
54
Welke dieren hebben geen sleutelbeen
honden en paarden
55
Wat kan een dier zonder sleutelbeen niet
kan geen rotatie of zijwaartse beweging maken
56
Wat is het voordeel van een sleutelbeen bij katten?
Katten hebben een sleutelbeen, dit zorgt voor vrije beweging
57
Waaruit bestaat het bekken?
Het bekken bestaat uit: * Darmbeen * Zitbeen * Schaambeen * Heupkom * Schaambeensnaad
58
Hoe zijn de botten in het bekken verbonden?
Door de schaambeensnaad (symphysis pubica).
59
Wat is de heupkom?
Het acetabulum, waar de kop van het dijbeen (femur) in past.
60
Wat zijn de onderdelen van het heupbeen?
1. Os ilium (darmbeen): Grootste en bovenste deel van het heupbeen. 2. Os pubis (schaambeen): Voorste deel van het heupbeen, verbonden door symphysis pubica. 3. Os ischium (zitbeen): Achterste en onderste deel, vormt het zitvlak.
61
Os pubis
Schaambeen
62
Os ilium
darmbeen
63
Os ischium
Zitbeen
64
Hoe is het bekken verbonden met het sacrum?
Via sacro illiacale gewrichten
65
Welke rol speelt het heupbeen?
* Ondersteunt het lichaamsgewicht. * Zorgt voor beweging. * Verbindt het sacrum en de achterpoten.
66
Wat is een uniek kenmerk van cervicale wervels?
C1 - en C2 7 wervels totaal De halswervelkolom staat in voor de ondersteuning en beweeglijkheid van het hoofd en is hiermee het meest beweeglijke deel van de wervelkolom.
67
Wat zijn de kenmerken van thoracale wervels?
* Aangeduid met T1, T2, enz. * 13 thoracale wervels bij honden. * Gewrichtsvlakjes voor ribben. * Lange, naar achteren gerichte processus spinosus. Elk van deze wervels is verbonden met twee ribben en vormt zo een beschermende kooi voor de organen in de borstkas. Omwille van deze functie is dit gedeelte van de wervelkolom minder beweeglijk.
68
Wat zijn de kenmerken van lumbale wervels?
* Groter en steviger dan cervicale en thoracale wervels. * Goed ontwikkelde processus transversus. * Korte processus spinosus. Dit zijn de grootste wervels van de wervelkolom en zij dragen het gewicht van de ganse wervelkolom. Hierdoor zijn deze wervels gevoelig aan slijtage en liggen ze vaak aan de oorsprong lage rugpijn.
69
Wat zijn de kenmerken van sacrale wervels?
* Aangeduid als S1, S2, enz. * 3 sacrale wervels bij honden, vormen het sacrum. * Vergroeid met bekkengordel via sacro-iliacale gewrichten. * Geen beweging mogelijk.
70
Wat zijn de kenmerken van caudale wervels?
* Aangeduid als Cy of Cd. * Aantal varieert: 20-23 bij honden, afhankelijk van ras. * Eerste wervels hebben kenmerken zoals processus transversus en foramen vertebrale. * Naar de staartpunt worden wervels kleiner en eenvoudiger.
71
Wat is de functie van de wervelkolom in het bekken?
Zorgt voor stabiliteit en overdracht van krachten tussen achterpoten en romp.
72
Wat betekent "proximaal"?
Dichtbij de romp.
73
Wat betekent "distaal"?
Ver van de romp af.
74
Welke botten bevinden zich in de voorpoot van proximaal naar distaal?
1. Schouderblad (scapula) 2. Opperarm (humerus) 3. Ellepijp en spaakbeen (ulna en radius) 4. Pols (carpus) 5. Haakbeentje (os carpi accessarium) 6. Middenhandsbeentjes (ossa metacarpalia) 7. Teenkootjes (phalanges)
75
Schouderblad
scapula
76
opperarm
humerus
77
ellepijp
ulna
78
spaakbeen
radius
79
pols
carpus
80
Haakbeentje
os carpi accessarium
81
Middenhandsbeentjes
ossa metacarpalia
82
Teenkootjes
Phalanges
83
Welke botten bevinden zich in de achterpoot van proximaal naar distaal?
1. Dijbeen (femur) 2. Scheen en kuitbeen (tibia en fibula) 3. Voetwortel, hak en hielbeen (tarsus en calcaneus) 4. Middenvoetsbeentjes (ossa metatarsalia) 5. Teenkootjes (phalanges)
84
Dijbeen
femur
85
scheenbeen en kuitbeen
tibia en fibula
86
voetwortel/hak
tarsus
87
hielbeen
calcaneus
88
middenvoetsbeentjes
ossa metatarsalia
89
Welke gewrichten zijn er in de pols?
1. Antebrachiocarpale 2. Intercarpale 3. Carpometacarpale
90
Gewrichten van de Hak
1. Tarsocrurale 2. Proximale en distale intertarsale gewricht 3. Tarsometatarsale
91
Welke gewrichten bevinden zich in de voorpoot?
* Schoudergewricht * Ellebooggewricht * Pols o Antebrachiocarpale o Intercarpale o Carpometacarpale * Metacarpophalangeal * Teengewrichten o Proximale en distale interphalangeale gewricht
92
Welke gewrichten bevinden zich in de achterpoot?
* Heupgewricht * Kniegewricht * Gewrichten tussen tibia en fibula * Hak o Tarsocrurale o Proximale en distale intertarsale gewricht o Tarsometatarsale * Metatarsophalangeal gewricht * Teengewrichten o Proximale en distale interphalangeale gewricht
93
Wat zijn de functies van het skelet?
1. Vorm en stevigheid. 2. Bescherming en ophanging van organen. 3. Aanhechtingsplaatsen voor spieren. 4. Beweging. 5. Voorziet het lichaam van kalk en fosfor. 6. Bevat rood beenmerg voor bloedcelproductie. 7. Geel beenmerg slaat vet op als reserve.
94
Waaruit bestaat het skelet?
* Proteoglycanen * Collageen * 75% water
95
Wat zijn de soorten kraakbeen en hun locaties?
* Hyaline kraakbeen: o Embryonaal kraakbeen o Luchtpijp, neus, strottenhoofd o Gewrichts- en ribuiteinden * Elastisch kraakbeen: o Oorschelp o Strottenklepje o Neustussenschot * Fibreus/vezelig kraakbeen: o Tussenwervelschijven o Meniscus o Symphysis
96
Wat is blijvend kraakbeen?
Kraakbeen dat tijdens de zwangerschap wordt vervangen door beencellen, bijvoorbeeld groeigebieden zoals epifysairschijf en schaambeennaad.
97
Waaruit bestaat been- en kraakbeen?
* 30% trekvaste collageenvezels * 70% calciumzouten
98
Wat gebeurt er in botweefsel?
Er vindt voortdurend afbraak en opbouw plaats; jaarlijks wordt 10% van het bot vervangen.
99
Wat gebeurt er bij osteoporose?
Er ontstaat botontkalking door een disbalans, bijvoorbeeld bij calciumtekort in voeding.
100
Wat zijn osteoclasten?
Osteoclasten zijn botafbrekers die gaten maken ter grootte van het osteon. Ze verhogen de calciumspiegel in het bloed.
101
Wat zijn osteoblasten?
Osteoblasten zijn botvormers die lamellen afzetten tegen de wanden van gaten.
102
Wat zijn osteocyten?
Een ingesloten osteoblast wordt een osteocyt. Osteocyten hebben een sensorische werking en reageren op verhoogde belasting door osteoclasten te remmen en osteoblasten te activeren.
103
Wat gebeurt er met actieve osteocyten bij een botbreuk?
Ze kunnen veranderen in osteoblasten om het bot te herstellen.
104
Wat is de functie van een groeischijf?
De groeischijf zorgt voor lengtegroei.
105
Hoe zorgen osteoblasten voor groei?
Ze zorgen voor een toename in breedte en dikte van botten.
106
Waar bevinden zich groeischijven?
Aan de uiteinden van botten, bijvoorbeeld: * Bij de heup * Boven de knie * Onder de knie * Net boven de enkel
107
Wat zijn de onderdelen van een lang bot?
* Epiphysis: Uiteinden van het bot. * Diaphysis: Middendeel van het bot. * Metaphysis: Tussen uiteinde en midden van het bot.
108
Epiphysis
Uiteinden van het bot.
109
Diaphysis
Middendeel van het bot.
110
Metaphysis
Tussen uiteinde en midden van het bot.
111
Wat zijn kenmerken van compact bot?
* Bevindt zich aan de buitenzijde van het bot. * Bestaat uit osteonen (lamellen met osteocyten rond het Haverse kanaal). * Zuurstof en voedingsstoffen worden door Haverse kanalen vervoerd. * Cellen zijn verbonden via canaliculi voor transport van voedingsstoffen en afvalstoffen.
112
Wat zijn kenmerken van spongieus bot?
* Heeft lamellen met holtes ertussen. * Holtes bevatten rood beenmerg met bloedvaten. * Transport van voedingsstoffen gaat direct via bloedvaten.
113
Wat is het beenvlies en wat zijn de functies?
* Het omringt het bot en bevat zenuwrijk weefsel. * Pezen van spieren lopen uit in het beenvlies. * Osteoblasten in het beenvlies zorgen voor breedtegroei van botten.
114
Wat is de functie van Haverse kanalen?
Ze transporteren zuurstof en voedingsstoffen door het bot.
115
Wat zijn canaliculi?
Kleine kanaaltjes ( uitlopers van het cytoplasma) die voedingsstoffen, afvalstoffen en mineralen tussen osteocyten transporteren.
116
Wat is articulair kraakbeen?
Het is de glijlaag aan het uiteinde van botten, die bescherming biedt aan de randen van gewrichtsbotten.
117
Wat gebeurt er bij een tekort aan eiwitten bij jonge dieren?
Er worden te weinig vezels gevormd, waardoor geen kalk en fosfor wordt afgezet. Dit leidt tot bros en breekbaar bot.
118
Wat gebeurt er bij een tekort aan calcium en fosfor?
Het bot wordt niet stevig en blijft fragiel en breekbaar.
119
Welke soorten bot zijn er?
1. Compact/massief bot 2. Spongieus bot
120
Wat is de samenstelling van bot?
* 30% collageenvezels * 70% calciumzouten
121
Wat gebeurt er jaarlijks met botweefsel?
Ongeveer 10% van het bot wordt vervangen.
122
Wat gebeurt er bij osteoporose?
Er ontstaat botontkalking door een disbalans in botafbraak en -opbouw, vaak door calciumtekort.
123
Hoe ontstaat lengtegroei in botten?
1. Botten groeien aan de uiteinden (epifysair schijven). 2. Kraakbeencellen in de groeischijven vermeerderen zich. 3. Kraakbeencellen verbenen op de overgang van diafyse naar epifyse. 4. Dit proces wordt geregeld door groeihormonen vanuit de hypofyse. 5. Uiteindelijk verbeent de epifysair schijf en sluit deze.
124
Hoe ontstaat diktegroei in botten?
1. Activiteit van osteoblasten: o Bevinden zich aan de buitenkant van het bot, onder het periosteum. o Leggen botmatrix af, die later verkalkt, waardoor het bot dikker wordt. 2. Activiteit van osteoclasten: o Werken aan de binnenzijde van het bot, langs het endosteum. o Breken botweefsel af om de mergholte te vergroten en het bot lichter te maken. 3. Appositionele groei: o Combinatie van osteoblasten en osteoclasten zorgt voor toename in dikte zonder overgewicht van het bot.
125
Groeipijn
Enostosis
126
Wat is groeipijn en hoe ontstaat het?
* Groeipijn ontstaat door stuwing op het beenvlies. * Relatief nauwe voedingskanalen en vernauwde bloedvaten veroorzaken pijn. * Komt voornamelijk voor bij middelgrote tot grote rassen tussen 4-7 maanden. * Symptomen: wisselende kreupelheid, algemeen ziek zijn en koorts.
127
Wat zijn kenmerken van holle of pijpbeenderen?
* Massief been om een centrale holte. * Uiteinden bestaan uit spongieus been, dunne schacht. * Functie: Steun en hefboomwerking. * Voorbeelden: Humerus, femur, radius, ulna, tibia, fibula, middenhands- en middenvoetsbeentjes, kootjes.
128
Wat zijn kenmerken van platte beenderen?
* Geen mergholte. * Voornamelijk massief bot met een dun laagje spongieus bot. * Functie: Aanhechting van spieren en bescherming van organen. * Voorbeelden: Schedel, ribben, borstbeen, schouderblad, heupbeenderen.
129
Wat zijn kenmerken van korte beenderen?
* Voornamelijk massief botweefsel met een beetje spongieus bot. * Functie: Verdeling van krachten bij mechanische belasting. * Voorbeelden: Hand- en voetwortelbeentjes, knieschijf, sesambeentjes. Let op: De knieschijf is ook een sesambeentje.
130
Wat zijn kenmerken van onregelmatige beenderen?
* Bestaan uit dun massief bot gevuld met spongieus bot. * Voorbeelden: Onder- en bovenkaak, wervels, tongbeen.
131
Welke drie soorten beenverbindingen zijn er?
1. Starre verbindingen 2. Halfstarre verbindingen 3. Gewrichten
132
Waaruit bestaan starre verbindingen?
Verbindingen uit bindweefsel.
133
Wat zijn de kenmerken van starre verbindingen
o Volledige vergroeiing (bekken). o Naadverbinding (schedelbeenderen). o Tussen tibia en fibula. * Geen beweeglijkheid, wel stevigheid en stabiliteit.
134
Waaruit bestaan halfstarre verbindingen
Verbindingen van kraakbeen.
135
Wat zijn de kenmerken van halfstarre verbindingen
o Kleine beweging mogelijk (souplesse). o Voorbeeld: Verbinding ribben met borstbeen, symphysis mandibula (tussen kaakdelen).
136
Wat zijn de eigenschappen van gewrichten
Beweeglijke verbindingen tussen botten.
137
Wat zijn de kenmerken van gewrichten
o Kraakbeen op gewrichtsuiteinden. o Gewrichtskapsel dat synovia vormt.
138
Hoe wordt de stabiliteit van een gewricht gewaarborgd?
Door banden, spieren, pezen en peesschedes.
139
Welke type gewrichten zijn er
Kogelgewricht Scharniergewricht Zadelgewricht Rolgewricht Straf Gewricht Ellipsvormig Gewricht
140
Wat is een kogelgewricht?
Beweging in alle richtingen mogelijk, zoals bij heup en schouder.
141
Wat is een scharniergewricht?
Beweging in één vlak (buigen en strekken), zoals knie, elleboog, kootjes.
142
Wat is een zadelgewricht?
Beweging in twee richtingen loodrecht op elkaar, zoals de duim bij mensen of de kaak bij dieren.
143
Wat is een rolgewricht?
Draaigewricht rond een lengteas, zoals tussen atlas en draaier of radius en ulna.
144
Wat is een straf gewricht?
Past op één manier, met weinig beweging en veel ligamenten, zoals het SI-gewricht.
145
Wat is een ellipsvormig gewricht?
Beweging rond meerdere assen, zoals de pols.
146
Wat zijn hulpstukken bij gewrichten en hun functies?
* Meniscus: Imiteert gewrichtskommen. * Sesambeentjes: Ontstaan uit peesweefsel, zoals de knieschijf. Veranderen de richting van pezen en kracht. * Tussenwervelschijven: Vezelig kraakbeen met zachte kern. * Slijmbeurzen: Voorkomen wrijving tussen bot en weke delen.
147
Wat is BOS
BOS (Brachycefaal Obstructief Syndroom)
148
Wat zijn anatomische problemen bij brachycefale rassen?
* Vernauwde neusgaten. * Te lang en zacht gehemelte. * Nauwe of ingeklapte luchtpijp.
149
Wat zijn symptomen van BOS?
* Bemoeilijkte ademhaling (benauwdheid, snurken, hoesten). * Zuurstoftekort. * Minder eetlust.
150
Wat is een mogelijke oplossing voor BOS?
Operatief: * Verwijden van neusgaten. * Inkorten van gehemelte. * Plaatsen van een stent in de luchtpijp.
151
Welke botten van het voorbeen van een paard zijn gelijk aan die van een hond?
Het voorbeen van een paard is vanaf de romp tot en met de radius gelijk aan de hond, nl : * Scapula * Humerus * Olecranon * Radius * Carpus
152
Wat is bijzonder aan de ulna bij een paard?
De ulna is alleen proximaal ontwikkeld en vergroeid met de radius.
153
Wat is bijzonder aan de metacarpus bij een paard?
* Alleen metacarpale 3 is ontwikkeld (pijpbeen). * Metacarpale 2 en 4 zijn gereduceerd tot griffelbeentjes. * Metacarpale 3 sluit aan op phalangen 1, 2, 3 (kootbeen, kroonbeen, hoefbeen).
154
Wat zijn verschillen in het achterbeen tussen paard en hond?
* Fibula is alleen proximaal aanwezig. * Metatarsus is hetzelfde opgebouwd als de metacarpus.
155
Waaruit bestaat de tarsus (spronggewricht)?
* Bestaat uit 3 rijen beentjes. * Heeft 4 gewrichtszakken.
156
Hoe heten de gewrichten van de ondervoet van het paard?
1. Kootgewricht/kogel: Metacarpophalangeale gewricht 2. Kroongewricht: Proximale interphalangeale gewricht 3. Hoefgewricht: Distale interphalangeale gewricht 4. 2 proximale sesambeentjes: Aan de achterzijde van het kroongewricht 5. 1 distaal sesambeentje/straalbeen: Aan de achterzijde van het hoefgewricht
157
Wat is een hoefkatrol?
Een artrosevorm door overmatige slijtage aan het straalbeen en de diepe buiger.
158
Wat gebeurt er bij hoefkatrol?
* Er ontstaat overmatige slijtage aan de achterkant van het straalbeen en de diepe buiger * Er ontstaat wrijving langs bot door de diepe buiger. * hierdoor ontstaat er een vernietiging van de hoefkatrol.
159
Wat is de oplossing voor hoefkatrol?
Ontstekingsremmers en goed hoefbeslag.
160
Opbouw van de Hoefwand (Proximaal naar Distaal)
1. Kroonrand ( bovenrand hoef): Overgang van huid naar hoorn. 2. Zoomhoorn: Gevormd door zoomlederhuid. Overgang huid naar hoorn ligt op kroonrand) 3. Wandhoorn: Gevormd door kroonlederhuid; groeit vanaf de kroonrand over de wandlederhuid naar beneden. Bevat veel harder hoorn. De wandhoorn en wandlederhuid zitten vast door interdigitatie.
161
Wat is interdigitatie?
Het in elkaar passen van groeven en hobbels tussen wandhoorn en wandlederhuid.
162
Waar bevindt zich de witte lijn en wat is de samenstelling?
Aan de onderkant van de hoef, markeert de grens tussen de draagrand en de zool. * Samenstelling: de witte lijn is hoorn gemaakt door epitheel van wandlederhuid naar de onderzijde van de hoef.
163
Wat zijn kenmerken van de zool?
De zool is concaaf (hol) en raakt de bodem niet.
164
Waaruit bestaat de zool
o Zoollederhuid: Tegen de achterzijde van het hoefbeen. o Straalhoorn: Gevormd door straallederhuid; ligt op het straalkussen. o Straalkussen: Vet en bindweefsel met fibro-elastische vezels.
165
Waaruit bestaat de hoefkatrol? En waar bevindt zich deze
1. Pees van de diepe buiger. 2. Bursa podotrochlearis (slijmbeurs onder straalbeen). 3. Straalbeen en straalbeenligamenten. 4. Hoefgewricht. De hoefkatrol ligt onder het straalkussen
166
Wat is de functie van het straalkussen? Waaruit bestaat het?
Het vangt klappen op door vervorming. het bestaat uit vet gevuld met fibro elastische vezels
167
Wat zijn hoefballen?
Vet en bindweefsel, gelegen achter de straal.
168
Wat zijn kenmerken van hoefkraakbeenderen?
* Vast aan het achterste deel van het hoefbeen. * Elastisch en veren mee met beweging.
169
Hoe werkt het hoefmechanisme bij het neerkomen van de voet?
1. Straal en straalkussen worden afgeplat, waardoor druk ontstaat op de steunsels. 2. Verzenen en hoefkraakbeenderen worden naar buiten geduwd. 3. Bloed stroomt naar de ruimte rond het hoefbeen en de vaatjes in de lederhuid.
170
Wat gebeurt er bij het optillen van de voet?
1. De voet keert terug in de oorspronkelijke vorm. 2. Bloed wordt uit de wandlederhuid weggedrukt.
171
Waar bevindt zich het hoefdraagapparaat
Bevindt zich aan de achterzijde van het hoefgewricht.
172
Waaruit bestaat het hoefdraagapparaat?
o Straalbeen o 2 proximale ligamenten (straalbeen en kootbeen) o 1 distaal ligament (straalbeen en hoefbeen) o Pees van de diepe buiger
173
Wat is de functie van het hoefdraagapparaat?
* Voorkomt overstrekking van het hoefgewricht. * Werkt als schokbreker bij neerkomen na een sprong.
174
Wat is overstrekking?
Doorzakken in de ondervoet.
175
Waar bevindt zich het kogeldraagapparaat ?
Bevindt zich aan de achterzijde van het kogelgewricht.
176
Waaruit bestaat het kogeldraagapparaat?
o Sesambeentjes (verbonden door lig. intersesamoïdeum, tendo interosseus, distale sesambanden en andere ligamenten). o Pezen van de oppervlakkige en diepe buiger.
177
Wat is de functie van het kogeldraagapparaat?
* Beperkt doorzakken van het koot- en kroongewricht. * Werkt schokdempend bij neerkomen.
178
Wat is hypertensie?
Doorzakken van het kootgewricht.
179
Waar zijn de aanhechtingen van de buigpezen?
* Diepe buiger: Zit vast aan het hoefbeen. * Oppervlakkige buiger: Splitst in laterale en mediale tak en hecht aan op de 1e en 2e phalanx.
180
Hoe zijn de buigpezen en griffelbeentjes verbonden?
* De oppervlakkige buigpees omgeeft de diepe buigpees. * Metatarsus 2 en 4 (griffelbeentjes) hechten aan koot- en kroonbeen en omvatten de diepe buiger.
181
Waar bevinden zich de strekpezen en waar hechten ze aan?
* Locatie: Dorsale zijde van het been. * Voorbeen: M. ext. digitalis communis hecht dorsaal aan het hoefbeen. * Achterbeen: M. ext. longus. * M. ext. lateralis: Hecht lateraal aan het kootbeen.
182
Waaruit bestaat de knie van het paard?
* Femur en tibia. * Patella (in de pees van de quadriceps). * 3 patellaire banden (vast aan de tibia). * 2 menisci (mediaal en lateraal). * 2 kruisbanden. * 3 gewrichtszakken: o Femero-patellaire gewricht. o Mediaal en lateraal gewrichtszak.
183
Wat is een habituele patellafixatie en hoe los je dit op?
* De knie gaat af en toe op slot. * Oplossing: Stapjes achteruit zetten.
184
Wat is de functie van het standbeen en hoe werkt het?
De functie van het standbeen is de knie op slot zetten o Patella wordt omhoog getrokken door de M. quadriceps en naar de mediale kant bewogen. Dmv spanzaagmechanisme wordt de stand van de knie gekoppeld aan de hak. Loslaten knie: o Quadriceps wordt aangepannen, de patella wordt opgetrokken en naar de laterale kant getrokken o Patella komt weer in de trochlea en de knie kan weer buigen net als de hak.
185
Wat is het passieve sta-apparaat en hoe werkt het?
* Functie: Helpt paarden langdurig te staan met minimale spieractiviteit. * Werking Voorbeen: o Triceps brachii spant aan (van olecranon naar scapula). o Pezen en banden fixeren de andere gewrichten. * Werking Achterbeen: o Heupstrekkers spannen aan. o Knie gaat op slot. o Gewrichten worden gefixeerd door pezen en banden.
186
Wat is schilderen?
Het afwisselen van het standbeen.
187
Wat is een specifiek kenmerk van de lendewervel?
De lendewervel heeft een specifiek lange processus transversus
188
Uniek kenmerk C1
De eerste halswervel, C1, wordt ook ‘Atlas’ genoemd en vormt de verbinding tussen de wervelkolom en het hoofd en draagt als het ware het hoofd op de wervelkolom.
189
Uniek Kenmerk C2
De tweede halswervel, C2, wordt ook ‘axis’ genoemd. Dit is een grote halswervel, die een verticaal uitsteeksel heeft dat eruit ziet als een tand en dan ook ‘dens axis’ genoemd wordt. Deze dens axis zorgt via zijn verbinding met C1 dat het hoofd kan draaien. Deze twee wervels zijn uniek qua bouw en verschillen hierin van de andere wervels van de wervelkolom.
190
Macrofaag
Witte bloedcel
191
Wat is een osteon
Osteonen zijn lamellen met osteocyten rondom het Haverse kanaal
192
Waar zitten de groeischijven bij het bot
De groeischijven bevinden zich aan de uiteinden van de botten
193
Hoe verlengt een groeischijf het bot
In de groeischijf zitten kraakbeencellen, deze vermeerderen zich, de oude cellen verbenen zich en worden bot
194
Wat is het verschil jongen dieren/volwassen dieren (BOT)
Jonge dieren hebben meer elastisch vezelmateriaal t.o.v. volwassen dieren
195
Waartoe dient het straalbeen?
Het straalbeen zorgt er voor dat de kracht van de diepe buiger wordt afgebogen
196
Benoem : Wervellichaam Wervelboog Wervelgat Dooruitsteeksel Dwarsuitsteeksel Voorste en achterste gewrichtsuitsteeksels
Benoem : Wervellichaam - 1 Wervelboog - 4 Wervelgat - 7 Dooruitsteeksel - 6 Dwarsuitsteeksel 5 Voorste en achterste gewrichtsuitsteeksels -2
197
Waartoe dient het straalbeen?
Het straalbeen zorgt er voor dat de kracht van de diepe buiger wordt afgebogen
198
Wat zijn de kenmerken van Cervicale wervels?
Goed ontwikkelde processus articularis atlas axis
199
Wat is bijzonder aan de axis
dens bedoeld voor nee schudden
200
Wat is er bijzonder aan de atlas
geen processus spinosus ringvormig, geen corpus, achterhoofdsknobbels, ja knikken
201
Wat zijn stalbenen
Te weinig beweging en gebruik kunnen maken van hoefmechanisme --> lymfevaten hebben kleppen en die bewegen door beweging van spieren eromheen. Zolang het paard niet genoeg loopt blijft er teveel vocht in het been achter