vragen medisch Flashcards

1
Q

Welke cellen vind je in kraakbeen- en botweefsel? Wat is hun functie in het algemeen?

A
  • Kraakbeenweefsel: chondroblasten en chondrocyten
    *Botweefsel: osteoblasten, osteoclasten, osteocyten
    …blasten vormen het weefsel
    … clasten breken het weefsel af
    …cyten reguleren op- en afbraak van het weefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen de lengte- en diktegroei van botten? Betrek de verschillende soorten cellen en weefsels in je antwoord.

A

Botten groeien in de lengte door celvermeerdering in de epifysaire schijf (de groeischijf). Deze is opgebouwd uit kraakbeenweefsel. Deze schijf gaat uiteindelijk verbenen.
 voor groei op jonge leeftijd
Botten worden breder door celvermeerdering in het periost (het botvlies). Hierin zitten osteoblasten.
 voor algemene groei en herstel na een breuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de 3 manieren waarop botten verbonden kunnen zijn met elkaar? Rangschik van minst beweeglijk naar meest beweeglijk en geeft een voorbeeld.

A

starre verbinding- Bindweefselverbindingen (bv tussen fibula en tibia)

halfstarre verbinding - Kraakbeenverbindingen (bv tussenwervelschijven)

Gewrichten- Synoviale verbinding (gewrichten) (bv schoudergewricht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn 4 hulpstukken bij gewrichten?

A

Meniscus
Sesambeentjes
Tussenwervelschijven
slijmbeurzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke verschillende uitsteeksels zijn er aan de wervels en wat is hun functie

A

Doornuitsteeksels = processus spinosus  voor de aanhechting van spieren

Dwarsuitsteeksels = processus transversus  voor de aanhechting van (dieper gelegen) spieren

Processus articulatis = voorste en achterste gewrichtsuitsteeksels  voor verbinding en beweging tussen de wervels oftewel facetgewrichtjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kan je de thoracale wervels onderscheiden van de andere?

A

Ze hebben een opvallende processus spinosus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Uit welke drie delen is het sternum opgebouwd? Rangschik van craniaal naar caudaal.

A

Manubrium sterni (meest craniale borstbeenwervel)

Corpus sterni (meerdere vergroeide borstbeenwervels)

Processus xyphoideus ( meest caudale borstbeenwervel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is BOS? En wat zijn de symptomen / gevolgen?

A

BOS = brachycephaal obstructief syndroom

De neusvleugels krullen naar binnen waardoor de neusgaten vernauwd zijn.

Het zachte verhemelte is te lang in verhouding tot de lengte van de snuit / de snuit is te kort
waardoor er in verhouding het zachte verhemelte te lang is. Hierdoor sluit het strottenklepje niet goed af. Hierdoor is het moeilijker om te ademen en is de kans op verslikken groter.

Een te nauwe luchtpijp

Zuurstoftekort

Weinig eetlust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke botstructuren zitten er in de ondervoet van een paard?

A

Metacarpus
2 proximale sesambeentjes
Kootbeen
Kroonbeen
Hoefbeen
1 distaal sesambeentje (straalbeen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef een andere naam voor het koot-, kroon- en hoefgewricht

A

Kootgewricht = metacarpophalangeaal gewricht (bij voorbeen)
Kroongewricht = proximaal interphalangeaal gewricht
Hoefgewricht = distaal interphalangeaal gewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de witte lijn?

A

De witte lijn is het hoorn, gevormd door het epitheel van de wandlederhuid dat zichtbaar is aan de onderzijde van de hoef. Het is de verbinding tussen de wandhoorn (gevormd vanuit de kroonrand) en de zoolhoorn.

Extra info: Het epitheel van de wandlederhuid loopt vanaf de kroonrand naar beneden, waarbij het wandhoorn (dat door de kroonlederhuid gevormd wordt) vanaf de kroonrand tussen de richels van het epitheel van de wandlederhuid naar beneden ‘groeit’ (interdigitatie, wat zorgt voor een stevige verbinding tussen wandhoorn en wandlederhuid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de functie van het hoefdraagapparaat

A

Het werkt als een soort hangnetje (combinatie van straalbeentje, spieren, pezen en ligamenten) wat ervoor zorgt dat bij het neerkomen er geen hyperextensie plaatsvindt tussen het hoefbeen en kroonbeen. Het vangt de klap verend op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Uit welke structuur bestaat het hoefdraagapparaat?

A

Straalbeen
2 proximale ligamenten (straalbeen-kootbeen)
1 distaal ligament (straalbeen-hoefbeen)
Pees diepe buiger loopt erover heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Uit welke structuur bestaat het kogeldraagapparaat

A

2 proximale Sesambeentjes
Ligamentum intersesamoïdeum
Pees van de musculus interosseus (proximaal)
Distale sesambanden
Diverse ligamenten
Pees oppervlakkige en diepe buiger lopen erover heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg uit hoe het hoefmechanisme werkt

A

Neerkomen:
Straal en straal kussens worden afgeplat, er ontstaat druk op de steunsels
Verzenen en hoef kraakbeenderen worden naar buiten geduwd
Bloed stroomt in ruimte rond hoefbeen, in vaatjes in lederhuid

Optillen:
Voet in oorspronkelijke vorm
Bloed uit wand lederhuid weggedrukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe kan een paard zijn standbeen vastzetten en loslaten?

A

De patella ligt in de M. Quadriceps. Wanneer deze wordt aangespannen, wordt de patella naar omhooggetrokken en iets naar mediaal wordt verplaats tot op de mediale rolkam. Hier blijft het vastzitten door 2 patellaire gewrichtsbanden die li en re van de rolkam lopen. Nu staat het gewricht ‘op slot’.

Door het spanzaagmechanisme wordt deze stand ook gekoppeld aan de stand van de hak.

Om de knie los te laten, wordt weer de M. Quadriceps aangespannen. Patella wordt iets naar lateraal verplaatst waardoor de patella terug in de trochlea glijdt en het gewricht weer kan bewegen.

Door het spanzaagmechanisme wordt elke stand van de knie gekoppeld aan de stand van de hak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn metacarpalia?

A

middenhandsbeentjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de carpus en wat is de tarsus?

A

carpus is de pols, tarsus is voetwortelbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem de botten in het achterbeen van boven naar beneden in nederlandse en medische termen

A

dijbeen- femur
scheen en kuitbeen - tibia en fibula
voetwortel/hak+hielbeen- tarsus en calcaneus
middenvoetsbeentjes - ossa metatarsalia
teenkootjes - phalanges

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe heten de verschillende gewrichten, die er tussen liggen? (mag in het nederlands)

A

Gewrichten achterpoot
heupgewricht
kniegewricht
gewrichten tussen tibia en fibula
hak
*tarsocrurale
*proximale en distale intertarsale gewricht
*tarsometatarsale
metatarsophelangeaal gewricht
teengewrichten
*prox en distale interphalangeale gewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Uit welk weefsel bestaat een starre beenverbinding tussen de botten

A

Bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de functie van een starre beenverbinding?

A

Zorgt er voor dat er geen beweging mogelijk is , is nodig voor stabiliteit en stevigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Geef een voorbeeld van een starre beenverbinding

A

naadverbinding- schedelbeenderen
volledige vergroeiing op het bekken
tussen botdelen zoals tibia en fibula

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welk weefsel zorgt voor een halfstarre verbinding?

A

kraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is de functie van zo’n halfstarre verbinding?

A

zorgt er voor dat er lichte beweging mogelijk is (souplesse) - is drukbast en een beetje vervormbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Geef een voorbeeld van een halfstarre verbinding.

A

symphysis pubica- schaambeenverbnding
tussenwervelschijf tussen de wervels
verbinding van de ribben met borstbeen
Symphysis mandibula - tussen de kaakdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Beschrijf de bouw van de knie van het paard

A

samengesteld gewricht wat bestaat uit:
- 3 rijen beentjes
- 4 gewrichtszakken
- spatpees ( mediale afsplitsing van pees tibialis cranialis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe kan een paard zijn knie op slot zetten?

A
  1. aanspannen quadriceps
  2. patella omhoog trekken op mediale rolkam
  3. door spanzaagmechanisme wordt de stand van de knie gekoppeld aan ed stand van de hak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is daarvan het voordeel?

A

het dier kan rusten zonder energie te verspillen

30
Q

Op welke manier kan het paard zijn knie weer gaan bewegen? (loslaten van de knie)?

A
  1. patella wordt opgetrokken door het aantrekken van de M. quadriceps naar de laterale kant
  2. patella komt weer in de trochlea en de knie kan weer buigen, evenals de hak.
31
Q

Hoe zijn de voorste ledemaat en de achterste ledemaat met de romp verbonden

A

voorste ledematen dmv spieren
achterste ledematen dmv gewrichten aan het heiligbeen

32
Q

benoem de gewrichten van de voorpoot van proximaal naar distaal

A
  • Schoudergewricht
  • ellebooggewricht
  • pols
    1. antebrachiocarpale
    2. intercarpale
    3. carpometacarpale
  • Metacarpophalangeaal
  • Teengewrichten
    1. proximale en distale interphalangeale gewrichten
33
Q

functies van het skelet

A
  1. beweging
  2. vorm en stevigheid
  3. bescherming en ophanging organen
  4. aanhechtingsplaatsen spieren
  5. bevat geel beenmerg = opslagplaats vet
  6. bevat rood beenmerg = productie bloedcellen
  7. voorziet lichaam van kalk en fosfor
34
Q

Waaruit is kraakbeen opgebouwd

A
  1. proteoglycanen
  2. collageen
  3. 75%water
35
Q

welke soorten kraakbeen er zijn

A

Hyalien
elastisch
fibreus
tijdelijk
blijvend

36
Q

Kraakbeen- Wat is het verschil in bouw en functie met voorbeelden

A

Hyalien
* Bouw: Gladde matrix met fijne collageenvezels
* Functie: Vermindert wrijving, ondersteunt structuren
* Voorbeelden strottenhoofd, neus, luchtpijp, embryonaal kraakbeen

Elastisch
* Bouw: Matrix met elastische vezels
* Functie: Buigzaam en vervormbaar
* Voorbeelden : oorschelp strottenklepje tussenschot neus

Fibreus
* Bouw: Dikke collageenbundels in een vezelige matrix
* Functie: opvang druk en rek
* Voorbeelden: Tussenwervelschijven, menisci, pubis symphysis

37
Q

waar zit blijvend kraakbeen

A

Blijft intact ( verandert dus niet)
Is Hyalien kraakbeen
Te vinden bij Gewrichten, ribkraakbeen, trachea
Elastisch Oorschelp
Fibreus Tussenwervelschijven, menisci, symphysis pubis

38
Q

Waar zit tijdelijk kraakbeen

A

Tijdelijk Kraakbeen:
Wordt vervangen door bot
Is Hyalien kraakbeen

Voorbeelden zijn: Groeischijven, embryonaal skelet, wervelboog

39
Q

Kun je uitleggen hoe en waar lengtegroei van een lang been plaats vindt en hoe en waar breedtegroei.

A

Lengtegroei:
1. door kraakbeen van epifysairschijven
2. celvermeerdering: steeds meer kraakbeen
3. op overgang diafyse naar epifyse ontstaat verbening
4. dit proces wordt geregeld door groeihormoon vanuit de hypofyse ( hersenen)
5. uiteindelijk verbeent de epifysairschijf en sluit

Breedtegroei:
1. Vanuit beenvlies door osteoblasten
2. Activiteit van osteoblasten: Osteoblasten in het periost voegen nieuwe lagen botweefsel toe, wat leidt tot een toename van de diameter van het bot.
3. Afbraak aan de binnenzijde:
Tegelijkertijd breken osteoclasten (botafbrekende cellen) botweefsel af aan de binnenzijde (endost), zodat het bot niet te zwaar wordt en de mergholte zich kan uitbreiden.
4.Remodellering:
Dit proces van botaanmaak en -afbraak wordt voortdurend aangepast aan de mechanische belasting op het bot.

40
Q

Leg de opbouw van compact been en spongieus been uit en vertel waar ze voorkomen.

A

Compact been:
1. Buitenzijde is bot
2. bevat osteonen: lamellen met ostecocyten rondom het haverse kanaal
3. Cellen zijn onderling verbonden met canaliculi

Holle of pijpbeenderen- platte beenderen - korte beenderen

Spongieus been:
1. Bevat wel lamellen maar met holtes er tussen
2. Is niet in de vorm van osteonen
3. In holtes bevindt zich rood beenmerg met veel bloedvaten

Bevindt zich voornamelijk aan de uiteindes van de holle pijpbeenderen- buitenzijde platte beenderen- onregelmatige beenderen

41
Q

Welke verschillende botcellen ken je en leg uit hoe botvorming/afbraak plaatsvindt

A

Osteoblasten, osteocyten, osteoclasten

Nog aanvullen:
Opbouw van bot:
Osteoblasten maken botmatrix (osteoid) van collageen.
Mineralisatie: Calcium en fosfaat worden afgezet, waardoor de matrix hard wordt.
Osteoblasten worden osteocyten en onderhouden het bot.
Afbraak van bot:
Osteoclasten breken botmatrix af met zuren en enzymen.
Calcium en fosfaat komen vrij en worden opgenomen in het bloed.
Dit proces van opbouw en afbraak is een voortdurend evenwicht om botsterkte en mineralenbalans te behouden.

42
Q

Beschrijf de structuur van een lang bot met de verschillende onderdelen.

A
  1. Epifyse
    Locatie: De uiteinden van het lange bot.
    Structuur:
    Bestaat uit spongieus bot (trabeculair bot) dat lijkt op een spons, met een netwerk van dunne botbalkjes.
    Omgeven door een dunne laag compact bot.
    Bevat rood beenmerg, dat bloedcellen produceert.
    Functie:
    Absorbeert schokken en ondersteunt gewrichtsbewegingen.
    Bevat gewrichtskraakbeen (hyalien kraakbeen) dat wrijving vermindert.
  2. Diafyse
    Locatie: De lange, centrale schacht van het bot.
    Structuur:
    Bestaat voornamelijk uit compact bot, dat sterk en dicht is.
    Bevat een holte, de mergholte, gevuld met geel beenmerg (vetopslag).
    Functie:
    Geeft het bot stevigheid en draagt lichaamsgewicht.
  3. Metafyse
    Locatie: Het gebied tussen de epifyse en de diafyse.
    Structuur:
    Bij kinderen bevat de metafyse de groeischijf (epifysairschijf), gemaakt van hyalien kraakbeen.
    Bij volwassenen is de groeischijf verbeend tot de epifysaire lijn.
    Functie:
    Zorgt voor lengtegroei tijdens de ontwikkeling.
  4. Periost
    Locatie: Een bindweefsellaag die de buitenkant van het bot bedekt, behalve bij gewrichtsoppervlakken.
    Structuur:
    Bestaat uit twee lagen:
    Buitenste vezelige laag: Bevat bloedvaten, zenuwen en lymfevaten.
    Binnenste cellulaire laag: Bevat osteoblasten en osteoprogenitorcellen.
    Functie:
    Voedt het bot, herstelt beschadigingen, en ondersteunt botgroei in de breedte.
  5. Endost
    Locatie: Een dun membraan aan de binnenkant van het bot, dat de mergholte bekleedt.
    Structuur:
    Bevat osteoblasten en osteoclasten.
    Functie:
    Ondersteunt botvorming en -afbraak (remodellering).
  6. Gewrichtskraakbeen
    Locatie: Bekleedt de gewrichtsoppervlakken van de epifyse.
    Structuur:
    Gemaakt van hyalien kraakbeen, glad en elastisch.
    Functie:
    Vermindert wrijving en absorbeert schokken tijdens gewrichtsbewegingen.
43
Q

Waarom is het belangrijk dat er juiste eiwitvoorziening en calciumvoorziening zijn tijedns de opgroeifase

A

Als er te weinig goede eiwitten in ed voeding zit dan worden er onvoldoende vezels gevormd, dan wordt er geen kalk of fosfor afgezet. Dan ontstaat er bros en fragiel bot

Als er te weinig calcium voorziening is dan worst er te weinig calcium en fosfor afegzet in het bot waardoor het bot niet stevig wordt.

44
Q

Wat is enostosis en wat doet het

A

Enostosis is groeipijn
Er ontstaat stuwing op het beenvlies. De voedingskanalen zijn te nauw en bloedvaten zijn vernauwd.

45
Q

Benoem de verschillende soorten botten met hun specifieke eigenschappen en een voorbeeld ervan

A
  1. Holle of pijpbeenderen - massief been om centrale holte , uiteinden van spongieus been en dunne schacht.

Functie is voor steun en werking als hefboom
Voorbeelden humerus, femur, tibia, fibula, radius ulna etc

  1. platte beenderen- voornamelijk massief been met dun laagje spongeus been,

Functie: aanhechting spieren en bescherming organen
voorbeelden: schedel, ribben, borstbeen, schouderblad, heupbeenderen

  1. Korte beenderen - vooral massief botweefsel met een beetje spongieus

Functie: verdeling van krachten bij mechanische belasting
voorbeelden: hand en voetwortel beentjes, knieschijf, sesambeentjes

  1. Onregelmatige beenderen - dun massief bot gevuld met spongieus been - vb onder en boven kaak, wervels, tongbeen
46
Q

Waar uit bestaan starre beenverbindingen en geef voorbeelden

A

Starre verbindingen bestaan uit bindweefsel.
vb : naadverbinding op de schedelbeenderen
vb bekken, volledige vergroeiing
vb tussen de tibia en de fivula

Er is geen beweeglijkheid, maar stevigheid en stabiliteit

47
Q

Waar uit bestaan halfstarre verbindingen en geef een voorbeeld

A

Halfstarre verbindingen bestaan uit kraakbeen. Er is nog kleine beweging mogelijk. Het is drukvast en een beetje vervormbaar.

Vb symphysis pubica
vb tussenwervelschijf tussen de wervels
vb verbinding van de ribben met borstbeen

48
Q

Hoe is een gewricht in zijn algemeen opgebouwd.

A

Een gewricht is een beweeglijke verbinding tussen de beenderen.

  1. Er zit kraakbeen op de uiteinden.
  2. Een gewrichtskapsel, dit kapsel vormt synovia.
  3. Voor de stabiliteit van het gewricht lopen er banden binnen en buitenom het gewricht.
  4. Helemaal buitenom bevinden zich spieren en pezen met peesschedes.
49
Q

Hoe zit een lang bot er uit en welke structuren bezit een lang bot

A

Lange beenderen hebben groeischijven aan de uiteinden. Er zit periost rondom het been. een mergholte in het been zelf. de uiteinden van het bot zijn gevuld met spongieus been. de buitenzijde van het been is compact been. de uiteinden van de lange botten (bolling) noemen we de epifyse, het middendeel de diafyse, en tussen het midden en het einde heet de metafyse.

50
Q

Benoem alle type gewrichten plus bouw en geef een voorbeeld

A
  1. Kogelgewricht - beweging in alle richtingen- kop en kom vb schouder, heup
    2.Scharniergewricht - beweging in 1 vlak ( buiten en strekken)
    vb elleboog en knie
  2. zadelgewricht - beweging in 2 richtingen, loodsrecht op elkaar
    vb duim mens, kaak dier
  3. rolgewericht- draaigewricht om lengteas
    vb tussen atlas en axis - vb tussen radius en ulna
  4. straf gewricht - past op 1 manier op elkaar
    veel ligamenten, weinig beweging zoals SI gewricht
  5. ellipsvormig gewricht - rond meerdere sasen zoals de pols
51
Q

wat zijn de hulpstukken bij gewrichten en wat is de functie

A
  1. meniscus - imitatie gewrichtskommen
  2. sesambeentjes; ontstaan uit peesweefsel voor een katrolwerking- de richting van de pees verandert en dus de richting van kracht
  3. tussenwervelschijven- vezelig kraakbeenring met zachte kern, demping tussen de wervels
  4. slijmbeurzen- voorkomt werijving tussen bot en weke delen
52
Q

Wat is het BOS syncroom

A

Brachycefaal obstructief syndroom
kenmerken:
1. vernauwde neusgaten
2. te lang zacht gehemelte
3. te nauwe luchtpijp

Symptomen:
1. moeilijke ademhaling- benauwd- snurken-hoesten
2. zuurstoftekort
3. minder eetlust

oplossing:
1. operatief stent in luchtpijp
2. operatief inkorten te lang en te zacht gehemelte
3. operatief verwijden van de neusgaten

53
Q

Wat zijn de verschillen in de botten met de hond

A
  1. de ulna is alleen proximaal ontwikkeld en verder vergroeid met de radius.
  2. alleen metacarpale 3 is ontwikkeld- pijpbeen
    metacarpale 2 en 4 zijn gereduceerd tot griffelbeentjes
    metacarpale 3 sluit aan op phalangen 1, 2 3
  3. Fibula is proximaal ontwikkeld, verder vergroeid met de tibula
  4. metatarsus idem aan metacarpus
54
Q

opbouw carpus

A

De carpus is opgebouwd uit 2 rijen beentjes en 3 gewrichtszakken

55
Q

opbouw tarsus

A

De tarsus is opgebouwd uit 3 rijen beentjes en 4 gewrichtszakken

56
Q

Waar ligt de zwilvrat, waar uit bestaat het en wat denken we dat het was

A

op de voorbenen iets boven de carpus, op de achterbenen net onder de hak. We denken teen 5 of carpaal/tarsaal kussen. De zwilvrat bestaat uit kleine stukjes hoorn

57
Q

Waar ligt het spoor, waar uit bestaat het en wat denken we dat het was

A

onderaan de vetlok, we denken teen 1 of metacarpaal /metatarsaal kussen. het bestaat uit een stukje hoorn

58
Q

beschrijf de botten in de ondervoet van het paard vanaf de tarsus /carpus

A
  1. metacarpus/tarsus
  2. kootbeen
  3. kroonbeen
  4. hoefbeen
  5. proximaal sesambeen
  6. distaal sesambeen
  7. straalbeen
59
Q

Benoem de gewrichten in de ondervoet van het paard

A
  1. kogelgewricht
  2. kroongewricht
  3. hoefgewricht
60
Q

Benoem de onderdelen van de voet binnen en buiten en uit welk weefsel het bestaat

A
  1. hoefballen - vet en bindweefsel
  2. toon- wandhoorn
  3. verzenen-
  4. steunsels-
  5. straal- straallederhuid
  6. witte lijn- epitheel van de wandlederhuid
  7. kroonrand - wandhoorn
  8. zoomhoorn - zoomlederhuid
  9. wandhoorn - kroonlederhuid
  10. zool - zoollederhuid
  11. hoefkraakbeenderen
61
Q

hoe wordt de Hoefwand gevormd en wat is interdigitatie

A

De hoefwand wordt gevormd in de kroonrand, waar de kroonlederhuid hoornproducerende cellen bevat. Deze cellen maken keratine aan, wat de basis vormt van het hoornweefsel. Vanuit de kroonlederhuid groeien hoornbuisjes verticaal naar beneden, terwijl tussengebonden hoorn de ruimte tussen de buisjes opvult.

Interdigitatie verwijst naar de verankering van de hoefwand aan de interne structuren via primaire en secundaire lamellen. Hoornlamellen (van de wand) grijpen in elkaar met lederhuidlamellen, wat een zeer sterke verbinding creëert.

62
Q

Waar ligt de witte lijn en hoe wordt het gevormd

A

De witte lijn ligt tussen de zoolhoorn en de ongepigmenteerde wandhoorn = gemaakt van epitheel van de wandlederhuid

63
Q

Hoe werkt het hoefmechanisme en wat is de functie hiervan

A

Hoefmeschanisme stimuleert de doorbloeding van de ondervoet.

Neerkomen:
1. straal en straalkussen afgeplat - druk op de steunsels
2. verzenen en hoefkraakbeenderen naar buiten geduwd
3. bloed stroomt in de ruimte rond hoefbeen, in vaatjes in lederhuid

optillen voet;
1. voet weer in oorspronkelijke vorm
2. bloed uit wandlederhuid gedrukt

64
Q

waar ligt het hoefdraagapparaat, waaruit bestaat het en wat is de functie

A

hoefdraagapparaat aan de achterzijde van de hoef
bestaat uit:
1. straalbeen
2. 2 proximale ligamenten
3. 1 distaal ligament
4. pees diepe buiger

functie: voorkomt overstrekking hoefgewricht
schokbreker bij landing voet na een sprong

65
Q

waar ligt het kogeldraagapparaat, waaruit bestaat het en wat is de functie

A

aan achterzijde kootgewricht
bestaat uit:
1. sesambeentjes
2. ligament intersesamoideum
3. tendo interosseus
4. distale sesambanden
5. andere ligamenten
6. pees oppervlakkige en diepe buiger

functie
beperkten doorzakken koot en kroongewricht
schokdempend bij neerkomen

66
Q

waar liggen de buigpezen van de ondervoet

A

diepe buigpees loopt langs de achterzijde van het been, langs koot, kgroon en hoefgewricht over het straakbeen naar de onderzijde van de hoef

67
Q

waar liggen de strekpezen van de ondervoet bij het paard

A

aan de voorzijde van het been, start bij de extensor digitorum communis, over de kogel en kroongewricht en hecht aan de bovenzijde hoefbeen

extensor digitorum lateralis - lateraal van de digitorum communis, tot aan de bovenrand van het kootbeen

68
Q

hoe wordt de schok geabsorbeerd bij het landen van het been

A
  1. De hoekige vorm van de gewrichten vangt de eerste krachten op.
  2. Spieren, pezen en ligamenten werken samen als een veersysteem en voorkomen te grote belasting
  3. Doorzakken en hyperextensie van de gewrichten dempen de beweging, terwijl het kogeldraag- en hoefdraagapparaat de beweging begrenzen
  4. Het hoefmechanisme verdeelt en dempt de schok verder via de hoefwand, straal en interne lamellen.
69
Q

Benoem de onderdelen van het kniegewricht

A
  1. Femur en tibia (dij- en scheenbeen)
  2. Patella
  3. 3 patellaire banden en aanhechting van M. Quadriceps
  4. 2 menisci
  5. 2 kruisbanden en 3 gewrichtszakken
    - femero-patellaire gewricht
    - mediale en laterale gewrichtszak
70
Q

beschrijf hoe een paard zijn knie op slot zet en loslaat

A

Op slot zetten knie
1. m. Quadriceps aanspannen
2. patella omhoog getrokken op mediale rolkam
door spanzaagmechanisme stand van knie gekoppeld aan stand van hak
Loslaten knie:
1. patella omhoog door aantrekken M. Quadriceps en naar lateraal
2. patella weer in trochlea, knie kan weer buigen net als hak

71
Q

Hoe werkt het spanzaagmechanisme

A
  1. Bij het landen van de hoef wordt het gewicht van het paard op de pezen en ligamenten overgebracht.
  2. De diepe buigpees, oppervlakkige buigpees, en tussenpeesligament worden gerekt door de impact.
  3. Deze pezen slaan elastische energie op, zoals een gespannen veer.
  4. De gewrichten van het been (koot-, kroon-, en hoefgewricht) buigen onder het gewicht door.
  5. Deze doorbuiging rekt de pezen verder en slaat meer energie op.
  6. Bij de afzet strekt het been, en de opgeslagen energie in de pezen wordt vrijgegeven.
  7. De pezen werken als een elastiek en duwen de hoef van de grond.
  8. Dit proces bespaart spierkracht en maakt de beweging efficiënter.
72
Q

Hoe werkt het passieve sta apparaat in voor en achterbeen

A

Zowel in voor- als achterbeen
* Bepaalde spieren pezig over gehele lengte
* Pezen rekken niet, lopen over meerdere gewrichten aan voor en achterzijde been

* Voorbeen: aanspannen triceps brachii (van olecranon naar schouderblad), andere gewrichten gefixeerd door pezen en banden

* Achterbeen: heupstrekkers aangespannen, knie op slot en gewrichten gefixeerd