H.5 Aandacht en bewustzijn Flashcards

1
Q

Wat is selectieve aandacht?

A

Selectieve aandacht verwijst naar het proces waarbij één boodschap uit de omgeving geselecteerd wordt voor bewuste verwerking en de andere boodschappen onderdrukt worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bespreek de filtertheorie

A

Volgens de filtertheorie bestond er een filter tussen het sensorische geheugen, dat zorgt voor de gewaarwording van stimuli en het korte termijn-geheugen, dat verantwoordelijk is voor de bewuste waarneming.

Ook wel ‘aandachtstheorie met vroege selectie’ genoemd.

Ontwikkeld door Donald Broadbent (1958)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem drie verschillende verklaringen voor de ‘lekken’ in het filter uit de filtertheorie van Broadbent

A
  • Lekken ontstaan doordat een luisteraar op geregelde momenten de filter even verplaatst naar een ander sensorische kanaal om daar informatie op te doen. (Broadbent)
  • Woorden uit een ander gesprek worden niet weggefilterd op het sensorische niveau, maar onbewust waargenomen. (=aandachtstheorie met late selectie, Deutsch & Deutsch, 1963)
  • Attenuatietheorie van Treisman (1960)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen de aandachtstheorie met vroege selectie en aandachtstheorie met late selectie?

A

Volgens de aandachtstheorie met vroege selectie bestaat er een selectief filter tussen het sensorische geheugen en het kortetermijngeheugen die selecteert welke stimuli wel of niet bewust waargenomen moeten worden. Volgens de aandachtstheorie met late selectie wordt de informatie niet gefilterd op het sensorische niveau, maar de aandacht grijpt op een later punt in de sequentie van de perceptuele processen in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de attenuatietheorie?

A

De attenuatietheorie stelt net als de filtertheorie dat aandacht een vroege rol speelt bij de perceptuele verwerking, maar dat de filter de signalen enkel verzwakt bij hun overgang van het sensorische geheugen naar het kortetermijngeheugen en ze niet volledig blokkeert.

Treisman (1960)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de feature-integration theory?

A

De feature-integration theory stelt dat de zoektocht naar één kenmerk sneller gebeurt dan de zoektocht naar een conjunctie van kenmerken.

Volgens de feature-integration theory is selectieve aandacht nodig om de verschillende kenmerken van voorwerpen samen te voegen tot een kenmerkenlijst die gebruikt kan worden voor patroonherkenning

Treisman & Gelade (1980)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

In welke twee stadia verloopt visuele perceptie volgens Treisman en Gelade?

A
  • Detectie van kenmerken

- De verschillende kenmerken van een stimulus worden geïntegreerd tot een geheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het ‘pop-out effect?’

A

Wanneer een stimulus van alle andere stimuli verschilt op basis van één enkel kenmerk, dan zal die stimulus uit de display springen, ongeacht waar hij zich bevindt

Het ‘pop-out effect’ wordt verwoorzaakt door een preattentief proces (een proces dat plaatsvindt voordat de aandacht een rol speelt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke twee metaforen worden gebruikt om de werking van de selectieve aandacht te begrijpen? Bespreek ze.

A
  • Een zaklantaarn die je op verschillende plaatsen in je visuele veld richt. Zonder je ogen te bewegen kun je je aandacht op een ander voorwerp richten.
  • Een zoomlens. Als je je heel erg moet concentreren op een voorwerp in het visuele veld, dan krimpt de aandachtsbundel en wordt hij volledig gefocust op het voorwerp.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Op welke twee manieren kan de aandacht gericht worden?

A
  • Bottom up: bij bottom-up (of exogene) controle wordt onze aandacht gevangen door een gebeurtenis in de omgeving.
  • Top-down: bij top-down (of endogene) controle bepaalt onze geest waar we onze aandacht op richten.

Exogene prikkels trekken onwillekeurig de aandacht, maar enkel wanneer dit in overeenstemming is met de doelen die de persoon op dat moment nastreeft.

Aandacht is zowel plaatsgebonden als voorwerpgebonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is (positieve) priming?

A

Een stimulus wordt gemakkelijker verwerkt wanneer hij voorafgegaan wordt door een gerelateerde stimulus dan wanneer hij voorafgegaan wordt door een ongerelateerde stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is negatieve priming?

A

De verwerking van de stimulus is moeilijker wanneer voordien een gerelateerde stimulus aangeboden wordt dan wanneer voordien een neutrale stimulus aangeboden wordt.
Dit komt doordat de stimulus welke wordt getoond voor de daadwerkelijke stimulus onderdrukt moet worden. De inhibitie zorgt ervoor dat het antwoord moeilijker te geven is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is terugkeerinhibitie?

A

Om onze omgeving te begrijpen moeten we de aandacht richten van het ene voorwerp naar het andere. Hierbij is het niet alleen van belang om een mechanisme te hebben dat potentieel interessante plaatsen aanwijst, maar ook een mechanisme dat bijhoudt waar we al geweest zijn en dus niet meer naar hoeven terug te keren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is veranderingsblindheid?

A

Het feit dat we niet alles in onze omgeving bewust opnemen, betekent dat we sommige aspecten uit onze omgeving niet zullen opmerken. Dus zullen we blind zijn voor een aantal veranderingen.

Veranderingsblindheid is een mooie illustratie van het feit dat wij meestal de illusie hebben meer uit onze omgeving op te nemen dan we in werkelijkheid doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is verdeelde aandacht?

A

In situaties waarin we verschillende taken tegelijk uitvoeren, spreken we van verdeelde aandacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn dubbeltaak-studies?

A

Studies waarin de verdeelde aandacht wordt bestudeerd door proefpersonen twee taken samen te laten uitvoeren en te kijken hoe de prestatie op de eerste taak beïnvloed wordt door de tweede taak. Zij stellen psychologen in staat om te bestuderen welke capaciteitslimieten een individu heeft en hoeel energie het vergt om van de ene taak naar de andere over te schakelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat bepaalt de mate van aandacht die een taak nodig heeft?

A
  • De moeilijkheidsgraad van de taak

- De ervaring met die taak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn gecontroleerde processen?

A

Gecontroleerde processen staan onder bewuste controle, vergen mentale inspanning, kunnen gemakkelijk onderbroken worden en zijn relatief traag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn automatische processen?

A

Automatische processen gebeuren snel, zonder bewuste aandacht en op een manier die moeilijk te onderbreken valt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de theorie over hoe de overgang van gecontroleerd naar automatisch gebeurt van Logan (1988)?

A

Volgens hem worden al onze ervaringen in ons geheugen opgeslagen en hoe meer herinneringen we over een bepaald proces hebben, hoe vlugger we zo’n herinnering kunnen oproepen en gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke verklaring geven Norman en Shallice (1986) voor het verschil tussen automatische en gecontroleerde processen?

A

Volgens hen hebben we schema’s voor vaak voorkomende taken. Deze schema’s worden uit het geheugen opgeroepen en leiden tot een automatische, stereotiepe uitvoering van de taken. Er is een controleproces nodig dat ingrijpt wanneer een schema in conflict komt met een ander schema dat geactiveerd wordt door omgevingsinformatie. Dit is het gecontroleerde proces en dit systeem is ook nodig om nieuwe schema’s aan te maken en te verfijnen, om fouten in de uitvoering van de schema’s te detecteren en om ervoor te zorgen dat het juiste schema gekozen wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de Strooptaak?

A

De Strooptaak is de meest gebruikte taak om te zien of een proces automatisch verloopt. Bij deze taak moeten de proefpersonen zo snel mogelijk een reeks van kleuren hardop benoemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het Stroopeffect?

A

Het Stroopeffect wordt toegeschreven aan het feit dat ervaren lezers automatisch de betekenis en de uitspraak van geschreven woorden activeren.

24
Q

Welke twee variaties op de Strooptaak zijn er?

A
  • Proefpersonen moeten zeggen welk cijfer in het grootste lettertype gedrukt is (gaat gemakkelijker bij 2 - GROTE8 dan bij GROTE2 - 8).
  • Zeggen hoeveel cijfers er in een display zijn (gaat gemakkelijker bij 4444 dan bij 3333).
25
Q

Wat zijn omschakelingskosten?

A

De omschakelingskosten worden veroorzaakt doordat men enerzijds de gedragsparameters voor de nieuwe taak moet activeren, maar ook doordat men die van de vorige taak moet onderdrukken.

26
Q

Wat is het verschil tussen een ontwikkelingsstoornis en een verworven stoornis?

A

Bij een ontwikkelingsstoornis ontwikkelt de aandacht zich niet normaal (ADHD). Bij een verworven stoornis heeft men aandachtsproblemen ten gevolge van een trauma aan de hersenen.

27
Q

Wat is ADHD?

A

ADHD (attention-deficit hyperactivity disorder) is een ernstige ontwikkelingsstoornis die gekenmerkt wordt door hyperactiviteit, aandachtstekort en impulsiviteit.

Kinderen met ADHD kunnen wel normaal presteren op cognitieve taken, maar zijn niet in staat om dit langere tijd vol te houden.

De hypothese is geopperd dat ADHD vooral te maken heeft met een tekort aan inhibitiecontrole. Dit kan ook helpen verklaren waarom het meest voorgeschreven geneesmiddel (Ritalin), dat een opwekkend middel is (amfetamine), helpt om de impulsiviteit en de hyperactiviteit onder controle te krijgen. Doordat hun energieniveau verhoogt, zouden de personen selectiever kunnen worden in de stimuli waarop ze reageren.

28
Q

Welke aandachtsklachten rapporteren patiënten met een verworven aandachtsstoornis?

A
  • Concentratieproblemen
  • Problemen om de aandacht te verdelen over meerdere taken
  • Moeite om de aandacht lang vol te houden
  • Soms problemen met cognitieve controle
29
Q

Wat is hemineglect?

A

Het feit dat de patiënt geen aandacht meer besteedt aan stimuli uit de helft van de omgeving.

30
Q

Wanneer spreken we van bewustzijn?

A

Minimaal dient een persoon een subjectieve ervaring te hebben van een stimulus of een interne toestand om van bewustzijn te kunnen spreken.

31
Q

Wat zijn de kenmerken van bewustzijn volgens Valentine (1992)?

A
  • Een bewuste ervaring is een privé-aangelegenheid
  • Deze ervaring kan bestaan uit een combinatie van verschillende zintuigen
  • De ervaring bevat de resultaten van denkprocessen, niet de processen zelf
  • De ervaring verandert voortdurend
32
Q

Tussen welke drie vormen van onbewuste processen wordt een onderscheid gemaakt?

A
  • Niet-bewuste processen: de fysiologische processen waar we ons helemaal niet bewust van kunnen worden (maagsecreties tijdens het eten, het kloppen van gehoorbeentjes als we geluid horen, de processen die onze bloedsomloop regelen, het vuren van neuronen in onze hersenen)
  • Voorbewuste processen: gedachten en herinneringen waar we op een bepaald moment niet aan denken, maar die we gemakkelijk uit ons langetermijngeheugen in het bewustzijn kunnen oproepen. (Wat is de hoofdstad van Engeland? Hoeveel is 3x9?)
  • Onbewuste processen: deze processen zijn moeilijk in het bewustzijn te brengen, maar beïnvloeden wel de werking ervan.
33
Q

Wat is subliminale perceptie?

A

Stimuli die het gedrag beïnvloedden zonder dat ze bewust waargenomen worden. Ook wel perceptie onder de drempel van het bewustzijn genoemd.

34
Q

Wat is semantische priming?

A

Hierbij herkent de proefpersoon een doelwoord sneller als het volgt op een semantisch gerelateerd woord dan als het volgt op een niet-gerelateerd, neutraal woord.

35
Q

Wat is blindsight?

A

Dit zijn patiënten die tengevolge van een hersenletsel in de primaire visuele cortex niet meer in staat zijn om stimuli in een groot deel van hun visuele veld bewust waar te nemen.

36
Q

Wat is er nodig om van een onbewust proces een bewuste, subjectieve ervaring te maken?

A
  • Aandacht

- Selectie

37
Q

Wat is een zelf?

A

Een unieke eenheid die prikkels waarneemt en daar uit vrije wil op een coherente en zinvolle manier mee omgaat.

38
Q

Wat zijn circadiaanse ritmen?

A

Dag-nacht ritmen

39
Q

Wanneer presteren de meeste mensen het best?

A

De meeste mensen presteren het best kort voor het middageten. Na het middageten kan het prestatieniveau tot 10% zakken voor het weer stijgt naarmate de avond nadert.

40
Q

Wanneer is de periode van geringste aandacht?

A

De periode van geringste aandacht is in de vroege ochtend (pakweg tussen 1 en 7 uur). Dan gebeuren de meeste zware ongevallen, te wijten aan doezeligheid en onoplettendheid.

41
Q

Wat is de nucleus suprachiasmaticus?

A

Een kern uit de hypothalamus die een interne biologische klok vormt. De circadiaanse ritmen staan onder controle van de nucleus suprachiasmaticus. De invloed van de nucleus suprachiasmaticus is grotendeels gebaseerd op signalen die gestuurd worden naar de pijnappelklier. Deze klier scheidt het hormoon melatonine af in de bloedbaan kort voor er geslapen moet worden. De klok in de nucleus suprachiasmaticus wordt beïnvloed door het licht.

42
Q

Wat is een elektro-encefalogram?

A

Een elektro-encefalogram (EEG) is een output van een elektro-encefalograaf waarmee de neuronale activiteit in de hersenen geregistreerd kan worden door elektroden op de schedel te plaatsen en veranderingen in de elektrische activiteit te meten.

43
Q

Wat is elekto-oculogram?

A

Een elekto-oculogram (EOG) is de output van een elekto-oculograaf die de bewegingen van de oogbol registreert.

44
Q

Wat zijn bètagolven?

A

Onregelmatige signalen met een hoge frequentie en een lage amplitude.

45
Q

Wat zijn alfagolven?

A

Tragere, regelmatigere golven in rusttoestand.

46
Q

Welke vijf verschillende slaapstadia zijn er?

A

Stadium 1: Het EEG bestaat uit alfagolven, waarin thètagolven (3-7 Hz, iets grotere amplitude dan alfagolven) voorkomen. Persoon voelt zich doezelig, de spierspanning en temperatuur verlagen en het hart gaat trager slaan.

Stadium 2: Het EEG wordt onregelmatiger en bestaat uit een opeenvolging van thètagolven, slaapspoelen (korte sequentie van golven van 12-14Hz die zo’n 2 à 5 maal per minuut voorkomen) en K-complexen (plotselinge grote golfbewegingen in de elektrische activiteit welke gemiddeld 1 keer per minuut voorkomt).

Stadium 3: Het EEG toont deltagolven (golven met een heel grote amplitude en een lage frequentie [minder dan 3Hz]). Persoon is dieper in slaap, veel cellen in de hersenen vuren samen.

Stadium 4: Voornamelijk deltagolven. Diepe slaap of slow-wave.

REM-slaap: Het EEG vertoont een sterk verhoogde activiteit met thèta-, alfa-, en bètagolven. Ogen bewegen snel onder oogleden (Rapid Eye Movement). Geen activiteit in lichaamsspieren. Moeilijk te wekken. Paradoxale slaap (moeilijk te wekken, toch actieve hersenen)

47
Q

Welke twee belangrijke redenen zijn er waarom er op een bepaald punt in de evolutie een neiging tot slapen is ontstaan?

A
  • Slaap heeft een herstellende functie: stoffen worden opnieuw aangevuld en er vindt consolidatie en verdere verwerking van informatie plaats.
  • Het slaappatroon is evolutionair bepaald: prooidieren kunnen het zich niet permitteren om gedurende lange tijd in een diepe slaap te vallen, tenzij ze een veilig nest hebben.
48
Q

Wat zijn de effecten van slaapdeprivatie?

A

Vaak voorkomend:

  • Voortdurend gevoel van vermoeidheid
  • Concentratieproblemen
  • Geïrriteerdheid
  • Spanningshoofdpijn

Voorkomend:

  • Depressiever
  • Minder energiek
  • Onvriendelijker

Zelden voorkomend:

  • Hallucinaties
  • Gedachtestoornissen
  • Prestaties beginnen eronder te lijden.
49
Q

Wat is insomnia?

A

Een tekort aan slaap, slapeloosheid.

50
Q

Waar kan je slapeloosheid aan wijten?

A
  • Onregelmatige slaappatronen

- Een persoon die langer wil slapen dan nodig.

51
Q

Wat is narcolepsie?

A

Een slaapstoornis waarbij een persoon onbedwingbare slaapaanvallen krijgt.

52
Q

Tijdens welke slaapstadium gebeurt slaapwandelen?

A

Tijdens de stadium-4-slaap.

53
Q

Wat waren dromen volgens Freud?

A

Volgens Freud (1900) waren dromen wensvervullingen van verdrongen verlangens. Deze werden vermomend omdat ze onaanvaardbaar waren voor de betrokken persoon. Daarom moest er een onderscheid worden gemaakt tussen de manifeste inhoud van een droom (wat de persoon zich herinnert) en de latente inhoud (wensvervulling waar het eigenlijk over gaat).

54
Q

Welke drie mechanismen konden van toepassing zijn op de manifeste inhoud wanneer men de latente inhoud probeerde af te leiden?

A
  • Verplaatsing: een element uit de droom wordt vervangen door een ander.
  • Regressie: gedachten komen tot uiting in percepties.
    Condensatie: een beeld in de droom staat voor verschillende onbewuste elementen.
55
Q

Wat is de activatiesynthesetheorie?

A

Volgens Allan Hobson en Robert McCarley (1977) zijn dromen slechts een bijproduct van de behoefte aan REM-slaap die mensen en dieren hebben. Zij ontkenden niet dat dromen verband kunnen houden met ervaringen en bezorgdheden van de dag voordien, maar deze aangelegendheden worden alleen gebruikt om de teovallige signalen te structureren en zijn zelf niet de reden van het dromen.

56
Q

Welke twee problemen zijn er voor de activatiesynthesetheorie?

A
  • Een probleem voor de activatiesynthesetheorie is dat nu duidelijk vaststaat dat dromen niet alleen in de REM-slaap voorkomen, zoals lange tijd gedacht werd.
  • Een ander probleem voor de activatiesynthesetheorie is dat dromen minder bizar en onsamenhangend zijn dan Hobson en McCarley beweerden.