H.1 Wat is Psychologie? Flashcards

Psychologie

1
Q

Wat is psychologie?

A

Psychologie is een wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd wordt en waarbij die gedragevidentie gebruikt wordt om de interne processen te begrijpen die aan dat gedrag ten grondslag liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wie is Hermann Ebbinghaus?

A

Één van de pioniers van de psychologie. Hij begon zijn grootste werk, Über das Gedachtnis, met de woorden “Van het oudste onderwerp zullen wij de nieuwste wetenschap maken”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wie was René Descartes?

A

Een Franse filosoof en wiskundige die als één van de eerste het onafhankelijk denken van de Grieken opnieuw op de voorgrond plaatste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Rationalisme

A

Is een filosofische doctrine die stelt dat de Waarheid achterhaald kan worden door gebruik te maken van de rede. Om een mens te begrijpen moest men de mens niet observeren maar over hem nadenken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Nativisme

A

Vanuit aangeboren kennis kon de rede de volledige waarheid afleiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is empirisme?

A

Volgens het empirisme komt de inhoud van de geest niet tot stand op basis van aangeboren ideeën maar via zintuiglijke ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is tabula rasa?

A

Een schone lei waarmee ieder mens zou beginnen en waarop alle nieuwe ervaringen geschreven worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Associationisme

A

Lock lanceerde de term “associaties van ideeën waarmee hij bedoelde dat hogere-ordekennis tot stand kwam door combinaties (associaties) van eenvoudigere ideeën. Als twee dingen tegelijk ervaren worden, dan hebben ze veel kans om mentaal met elkaar geassocieerd te worden.

Dit idee werd verder uitgewerkt door Hume. Die stelde dat associaties tussen ideeën vooral bepaald werden door gelijkenis en het samen voorkomen in tijd en ruimte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Evolutietheorie

A

Veel psychologen zijn geïnspireerd door evolutietheorie van Darwin die in 1859 in gang gezet door de publicatie van The Origin of Species

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Mentale chronometrie

A

In de mentale chronometrie probeert men te achterhalen hoeveel mentale processen er nodig zijn voor het uitvoeren van een taak en hoe moeilijk deze processen zijn. Dit doet men om te kijken naar de snelheid waarmee proefpersonen de taak uitvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer was het startpunt van de moderne psychologie?

A

In 1879 toen Wilhelm Wundt het eerste psychologische laboratorium oprichtte in Leipzig. Waarschijnlijk was hij de eerste persoon die zichzelf psycholoog noemde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Introspectie

A

Een alliantie tussen enerzijds de fysiologie die ons informeert over de levensfenomenen die we met onze zintuigen kunnen waarnemen, en anderzijds de psychologie waarbij de persoon naar zichzelf kijkt van binnenuit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Structuralisme

A

Een stroming in de psychologie die op basis van introspectie de structuur van het bewustzijn probeerde te ontdekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gestalt psychologie

A

Duitse school als tegen reactie op het structuralisme. Volgens hen nemen de mensen de wereld waar in gehelen of gestalten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wie zijn de oprichters van de gestaltbeweging

A

Max Wertheimer, Wolfgang Köhler en Kurt Koffka

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Functionalisme

A

Vond zijn oorsprong in de VS. Ze waren minder geïnteresseerd in het precieze structuur van het bewustzijn zoals het structuralisme, maar wel in het nut van het bewustzijn. Grote invloeden op functionalisme: Darwin, pragmatisch denken, kennis stond ten dienste van de menselijke noden en moest praktisch zijn. Belangrijkste figuur is John Dewey

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Behaviorisme

A

John Watson.
De wetenschap van het gedrag.
Studie van invloed van een stimulus (de onafhankelijke variabel) op de reactie van de persoon of het dier (de afhankelijke variabel).
Dit wordt dan ook vaak de S-R psychologie genoemd: een stimulus lokt een respons uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Logisch positivisme

A

Een beweging in de filosofie die ervan uitging dat de wetenschap de meest succesvolle manier gebleken was om de wereld te begrijpen en kennis te genereren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Operationele definitie

A

Theorieën moeten gebaseerd worden op directe observaties die door andere herhaald kunnen worden. Dit betekent dat men de concepten moest definiëren in termen van gebruikte meetprocessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Drie ideeën uit logische positivisme

A
  • Operationele definitie
  • Onderscheid maken tussen onafhankelijke en afhankelijke variabelen
  • Een wetenschappelijke theorie bestond uit het beschrijven van de precieze relatie tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabelen, liefst in de vorm van een weg?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Burrhus Frederic Skinner

A

Zeer radicale behaviorist, baanbrekend onderzoek over operante conditionering. Volgens hem waren mentale processen oninteressant omdat ze niet bestonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Psychoanalyse

A

Het bewustzijn en het gedrag waren slechts zeer oppervlakkige fenomenen en de ware oorsprong van het ontstaan van persoonlijkheidverschillen en mentale stoornissen lagen bij
onderbewuste krachten.

Freud was de grondlegger.

23
Q

Homunculus

A

Geest in machine

Personificatie van het bewustzijn of een interne instantie die indrukken uit de buitenwereld interpreteert en integreert

24
Q

Cognitieve psychologie

A

De overtuiging dat men menselijk gedrag niet kon begrijpen en voorspellen zonder een beroep te doen op informatieverwerkende (cognitieve) processen die zich afspelen in de hersenen

25
Q

S-R psychologie

A

Stimulus lokt respons uit

26
Q

Inprenting

A

Vroege en snelle neiging om een bewegend voorwerp te volgen

27
Q

Cognitie wetenschap

A

Het onderzoeksgebied dat het psychologische en neurobiologische onderzoek naar de cognitieve functies combineert

28
Q

Welke vier belangrijke dimensies onderscheidt Hofstede waarop culturen verschillen?

A
  • Individualisme VS collectivisme
  • Afstand op basis van macht
  • Vermijden van onzekerheid
  • Masculiniteit
29
Q

Erfelijkheid-milieudebat

Nature-nurturedebat

A

Binnen dit debat probeer men te achterhalen hoeveel verschillen tussen mensen bepaald wordt door aangeboren, genetische karakteristieken en hoeveel bepaald wordt door de ervaringen die het individu opgedaan heeft in de omgeving waarin het opgegroeid is

30
Q

Wat is een theorie?

A

Een samenhangend geheel van ideeën dat gebruikt wordt om een fenomeen te verklaren

31
Q

Literatuur studie

A

Rond kijken wat al bekend is over de problematiek

32
Q

Naturalistische observatie

A

Een onderzoektechniek waarbij het gedrag systematisch geobserveerd wordt in een natuurlijke context

33
Q

Reactieve gedraging

A

Gedragingen die gedeeltelijk een reactie is op de observator

34
Q

Vragenlijst

A

Een reeks van vragen die de ondervraagden in een hun eigen tempo beantwoorden, gewoonlijk zonder aanwezigheid van onderzoeker

35
Q

Gestructureerd interview

A

De ondervragen heeft een vaste lijst van vragen die in een bepaalde volgorde aan bod komen

36
Q

Ongestructureerd interview

A

Hier liggen de vragen niet van tevoren vast, behalve misschien de eerste, maar wordt ingehaakt op wat de ondervraagde zegt

37
Q

Sociaal wenselijk

A

De neiging die mensen hebben om op vragen te reageren op een manier die maatschappelijk gewaardeerd wordt, waardoor ze in sociaal opzicht een gunstiger indruk maken

38
Q

Opiniepeiling

A

Een inventaris van de opinies bij een representatieve steekproef van de bevolking, op basis waarvan men conclusies trekt over de hele populatie

39
Q

Gestandaardiseerde test

A

Dit zijn procedures voor het meten van vaardigheden of eigenschappen, die zorgvuldig en uitgebreid vooronderzoek onderworpen werden zodat de onderzoeker een duidelijk beeld heeft van de scores die verwacht kunnen worden, en voldoende waarborgen heeft dat de test op een betrouwbare manier de vaardigheid of eigenschap meet die men wil meten

40
Q

Gevalstudie

A

Is een intensief, gedetailleerd onderzoek over één persoon of één gebeurtenis, in de hoop de principes te vinden die gelden voor het fenomeen in het algemeen

41
Q

Variabele

A

Is elk kenmerk dat kan veranderen en dat gemeten kan worden (in een getal uitgedrukt)

42
Q

Correlatie

A

Een correlatie verwijst naar de mate waarin twee variabelen met elkaar samenhangen, naar de mate waarin wijzigingen in de ene variabele gepaard gaan met wijzigingen in de andere variabele

43
Q

Correlatiecoëfficiënt

A

Dit is een getal tussen de -1,00 en de +1,00 dat de mate en de richting van het verband tussen de twee variabelen uitgedrukt

44
Q

Positieve correlatie

A

Dit treedt op wanneer twee variabelen in dezelfde variabelen in dezelfde richting variëren. Als de ene variabel toeneemt, zal de andere ook toenemen en v.v.

45
Q

Negatieve correlatie

A

Is een correlatie tussen -0,01 en -1,00 en die verkrijgt men wanneer de ene variabel toeneemt en de ander afneemt en v.v.

46
Q

Experimenteel onderzoek

A

Bij experimenteel onderzoek grijpen onderzoekers actief in; zij manipuleren één of meer variabelen en kijken of dit effect heeft op andere variabelen. Hierbij is het essentieel dat alleen de geplande manipulatie een verschil teweegbrengt tussen de condities en dat al de rest constant blijft (dit wordt gecontroleerd). Daarna gaat men na wat het effect van de manipulatie geweest op het gedrag waarvoor men zich interesseert

47
Q

Hypothese

A

Een voorspelling op basis van een theorie die in een proef getoetst wordt

48
Q

Onafhankelijke variabele

A

Is de variabele die de onderzoeker manipuleert tijdens een experiment om het effect ervan op het gedrag te achterhalen

49
Q

Afhankelijke variabele

A

Is de variabele die een onderzoeker meet als het deel van het experiment. Deze variabele wordt zo genoemd, omdat hetgeen hij meet afhankelijk is van de onafhankelijke variabele

50
Q

Controlevariabele

A

Zijn de aspecten van een experiment die een onderzoeker constant wil houden

51
Q

Operationaliseren van variabelen

A

Het omzetten van afhankelijke en onafhankelijke variabelen in concrete en meetbare handelingen

52
Q

Interne validiteit

A

Onderzoek heeft interne validiteit als de conclusies die getrokken worden over de oorzaak-gevolgrelaties tussen variabelen gerechtvaardigd zijn

53
Q

Externe validiteit

A

Externe validiteit verwijst naar de veralgemeenbaarheid van de onderzoeksresultaten buiten de gebruikte onderzoekssetting. Binnen welk bereik van condities blijft de conclusie gelden

54
Q

Veldexperiment

A

Onderzoekers proberen controle aan te brengen in een natuurlijke situatie en daarna bepaalde factoren te variëren om te zien hoe deze het gedrag beïnvloeden