H5 Flashcards

1
Q

Wat is de stralingsbalans van de aarde?

A

Het dynamische evenwicht tussen in- en uitstraling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke factoren beïnvloeden de stralingsbalans?

A
  • Dichtheid van het wolkendek
  • Breedteligging op aarde
  • Lengte van de dag en zonnestand gedurende de dag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is atmosferische circulatie?

A

Het ontstaan van mondiale windsystemen door verschillen in opwarming van het aardoppervlak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de wet van Buys Ballot?

A

De wind waait van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied met afwijking: rechts op het noordelijk halfrond en links op het zuidelijk halfrond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het coriolis effect?

A

De afwijking van de wind door de draaiing en de bolvorm van de aarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een passaat?

A

Een stabiele, stevige wind die vanaf het subtropisch hogedrukgebied naar de evenaar waait.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de intertropische convergentiezone (ITCZ)?

A

Een zone die gedurende het jaar mee verschuift met de loodrechte zonnestand tussen de Kreeftskeerkring en de Steenbokskeerkring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een moesson?

A

Een halfjaarlijks wisselende wind die ontstaat door de verschuiving van de ITCZ tussen de keerkringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vul de lege plek in: De noordoostpassaat veroorzaakt het _______ seizoen.

A

droge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er met warm water uit de tropen in de Atlantische Oceaan?

A

Het stroomt naar het noorden en koelt af, waardoor het zoutgehalte toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de diepwaterpomp?

A

Het proces waarbij afgekoeld en zoute water in de noordelijke Atlantische Oceaan naar beneden zakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de twee kenmerken van oceanische circulatie?

A
  • Koude en warme zeestromen
  • Thermohaliene circulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat veroorzaakt de thermohaliene circulatie?

A

Verschillen in temperatuur (thermo) en zoutgehalte (halien).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de rol van de atmosferische en oceanische circulatie?

A

Zorgen voor warmte-uitwisseling tussen koude en warme gebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het effect van de atmosferische circulatie op de drukgebieden?

A

Winden vormen de schakel tussen hogedruk- en lagedrukgebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In welke richting waait de zuidwesten moesson in India tijdens de zomer?

A

Van de zee naar het land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat gebeurt er met de lucht rond de polen?

A

De lucht daalt, wat leidt tot een polair hogedrukgebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is klimaatclassificatie?

A

Het trekken van grenzen om verschillende klimaatgebieden te definiëren.

Dit proces is noodzakelijk om klimaten op een kaart af te beelden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wie ontwikkelde een bekende klimaatclassificatie?

A

De Duitse klimatoloog en botanicus Köppen.

Köppen leefde van 1846 tot 1940.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Op welke basis is de klimaatclassificatie van Köppen ontwikkeld?

A

De samenhang tussen klimaat en natuurlijke plantengroei.

Een verandering in klimaat leidt tot een verandering in plantengroei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Noem de vijf hoofdgroepen van klimaten volgens Köppen.

A
  • A (tropische klimaten)
  • B (droge klimaten)
  • C (gematigde klimaten)
  • D (landklimaten)
  • E (polaire klimaten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn klimaatgebieden?

A

Grote gebieden die qua klimaat ongeveer hetzelfde zijn.

Deze gebieden komen vaak overeen met vegetatie en landschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de drie klimaatfactoren die klimaatverschillen verklaren?

A
  • Geografische breedteligging
  • Gebergtes en hoogte
  • Type oppervlak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe beïnvloedt geografische breedteligging het klimaat?

A

De temperatuur neemt af naarmate men verder van de evenaar komt.

Koude lucht kan minder vocht vasthouden, wat leidt tot minder neerslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat gebeurt er met lucht die tegen gebergtes aan stijgt?

A

De lucht koelt af, waterdamp condenseert en regen ontstaat.

Dit leidt tot een droog gebied aan de lijzijde van het gebergte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe beïnvloedt type oppervlak het klimaat?

A

Oceanen verwarmen en koelen langzamer dan continenten, wat zorgt voor kleinere temperatuurverschillen.

Gebieden aan zee kennen vaak meer neerslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de ITCZ en hoe verschuift deze?

A

De Intertropische Convergentiezone verschuift ‘s zomers veel verder naar het noorden boven India dan in Zuid-Amerika.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waar ligt de oorzaak van bijzondere woestijnklimaten in de VS?

A

Gebergtes houden vochtige lucht van de Grote Oceaan tegen en er stroomt een koude zeestroom voor de kust.

Dit resulteert in een steppeklimaat.

29
Q

Waarom heeft Hokkaido een landklimaat ondanks zijn ligging?

A

De overheersende westenwind komt uit Siberië en beïnvloedt het klimaat.

Dit is ongebruikelijk voor de breedtegraad.

30
Q

Wat is de reden voor het gematigde klimaat in tropisch Afrika?

A

De hoogteligging zorgt ervoor dat lucht opstijgt en veel regen valt.

Dit gebeurt vooral in de zomer door intense opwarming.

31
Q

Vul de leegte in: De klimaatclassificatie van Köppen is gebaseerd op de samenhang tussen klimaat en _______.

A

[natuurlijke plantengroei]

32
Q

Wat kenmerkt de tropische zone?

A

Tropisch regenwoud rond de evenaar met daaromheen savanne.

33
Q

Wat is een gevolg van de warmte en vochtigheid in de tropische zone?

A

Bodem is meestal heel onvruchtbaar.

34
Q

Hoe hebben mensen historisch de tropische zone benut?

A

Ze brandden een stukje oerwoud plat, akkerden een paar jaar en zochten een nieuw plekje.

35
Q

Wat is de aride zone?

A

Een gebied dat steeds droger wordt richting het noorden en zuiden van de savanne.

36
Q

Wat gebeurt er als er geen bomen meer zijn in de aride zone?

A

We spreken van een steppe; bij geen vegetatie meer, een woestijn.

37
Q

Wat is kenmerkend voor de subtropische zone?

A

Relatief warm gematigd klimaat met droge, hete zomers en milde, regenachtige winters.

38
Q

Welke vegetatie vind je in de subtropische zone met een droge zomer?

A

Planten met harde, leerachtige bladeren zoals olijfbomen en kurkeiken.

39
Q

Wat is de gematigde zone?

A

De landschapszone waar het niet bijzonder warm of koud is.

40
Q

Wat voor soort bossen vind je in de gematigde zone?

A

Loofbossen die in de herfst hun blad verliezen.

41
Q

Wat maakt de grassteppes in de gematigde zone vruchtbaar?

A

Opbouw van grasresten en humus door de eeuwen heen.

42
Q

Wat kenmerkt de boreale zone?

A

Kouder dan de gematigde zone met uitgestrekte naaldbossen.

43
Q

Waarom zijn de bodems in de boreale zone weinig vruchtbaar?

A

Door de kou worden naalden en plantenresten slecht afgebroken.

44
Q

Wat groeit er in de polaire zone?

A

Mossen en grassen in de toendra.

45
Q

Wat is de bevolkingsdichtheid in de polaire zone?

A

Heel laag door de geringe draagcapaciteit.

46
Q

Vul in: In de tropische zone is het hele jaar _______.

A

[warm en vochtig]

47
Q

Waar leven mensen op de toendra van de polaire zone van?

A

Jacht op rendieren en visserij.

48
Q

Wat is een belangrijke factor voor de vruchtbaarheid van de gematigde zone?

A

Het milde klimaat.

49
Q

Wat is het actualiteitsprincipe?

A

Het principe dat processen in het verleden op een vergelijkbare manier als nu verliepen

50
Q

Waaruit is de oceanische korst opgebouwd?

A

Vooral uit het zwaardere gesteente basalt

51
Q

Wat is de lithosfeer?

A

Al het vaste gesteente boven de asthenosfeer (korst en bovenste deel mantel)

52
Q

Wat is de asthenosfeer?

A

Het deel van de mantel tussen circa 100 en 200 kilometer diepte dat deels vloeibaar is

53
Q

Hoe bewegen aardplaten bij divergerende plaatgrenzen?

A

De aardplaten bewegen uit elkaar

54
Q

Wat ontstaat er bij divergerende plaatgrenzen?

A

Nieuwe oceanische korst en midoceanische ruggen

55
Q

Wat gebeurt er bij convergerende plaatgrenzen?

A

Aardplaten bewegen naar elkaar toe

56
Q

Wat is subductie?

A

Het proces waarbij de zware oceanische korst onder de continentale plaat de mantel in duikt

57
Q

Wat ontstaat er bij subductie?

A

Vulkanisme en diepzeetroggen

58
Q

Wat zijn effusieve erupties?

A

Rustige erupties met dun-vloeibaar magma

59
Q

Wat zijn pyroklastica?

A

Materialen zoals stenen en as die bij explosieve erupties de lucht in worden geblazen

60
Q

Wat is een hotspot?

A

Een plek waar heet mantelmateriaal naar het aardoppervlak stijgt

61
Q

Waar komen de meeste zware aardbevingen voor?

A

Bij transforme plaatgrenzen en in subductiezones

62
Q

Wat is het epicentrum?

A

De plaats aan het aardoppervlak direct boven het hypocentrum van de aardbeving

63
Q

Wat meet de schaal van Richter?

A

De hoeveelheid energie die vrijkomt, de magnitude van de aardbeving

64
Q

Wat meet de schaal van Mercalli?

A

De intensiteit van de aardbeving aan de hand van de aangerichte schade

65
Q

Wat kan een tsunami veroorzaken?

A

Een aardbeving onder zee, een explosieve vulkaanuitbarsting, of rotsblokken die in zee vallen

66
Q

Wat is slab pull?

A

Een proces dat bijdraagt aan de beweging van aardplaten

67
Q

Wat is push ridge?

A

Een proces dat bijdraagt aan de beweging van aardplaten

68
Q

Wat zijn convectiestromen?

A

Stromingen in de mantel die betrokken zijn bij de plaatbewegingen, hoewel de bijdrage gering is