H4 Flashcards

1
Q

Verschillende soorten sensorische cellen

A
Mechanoreceptoren
Chemoreceptoren
Photoreceptoren 
Thermoreceptoren
Electroreceptoren
Magnetoreceptoren
Pijnreceptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Sensorische receptor

A

Chemische structuur
Eiwitmoleculen die direct gestimuleerd worden door stimuli
Zitten in receptor membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Receptor potentiaal RP

A

Verandering in MP van een sensorische cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sensoren geven info over

A
De directe omgeving (zien, horen, ruiken, proeven en tasten)
Inwendige omgeving (behoudt homeostase)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe ontstaat RP bij mechanoreceptoren

A
Ze bevatten strekgevoelige ionenkanalen
Ook osmoreceptoren (bv door zwelling van de cel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ontstaat RP bij chemoreceptoren

A

Ligand gebonden ionenkanaal

Second messenger systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe ontstaat RP bij photoreceptoren

A

Second messenger

Ionenkanalen zijn OPEN in het donker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Receptief veld

A

Deel van het lichaam dat instaat voor de zenuwimpulsfrequentie van 1 sensorische zenuwvezel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe reageren de zintuigen op een stimulatie die gelijk blijft

A

Er treedt adaptie op
WIJZIGINGEN in stimuli worden veel makkelijker waargenomen dan een gelijke stimulus
Zo kan CZS zich enkel focussen op significante verschillen in sensorische stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Andere naam voor sensorische cel

A

Receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sensorische perceptie

A

Zenuwimpulsen van gelijkaardige zintuigen zijn zo goed als hetzelfde, de perceptie verschilt in functie van het corresponderende hersendeel waar de perceptie gerealiseerd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Somatische sensaties

A

Info verbonden met de huid en de skeletspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Viscerale sensaties

A

Info vanuit inwendige organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Proprioceptie

A

Info over beweging en positie van lichaamsdelen zonder visuele info nodig te hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Acute pijn

A

Is korte of tijdelijke pijn

Alarmtechniek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Chronische pijn

A

Langdurende pijn
Weinig correlatie pijnintensiteit en schade
Niet echt correcte waarschuwer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Nociceptieve pijn

A

Veroorzaakt door schadelijke stimuli

  • somatische pijn (huid, spieren, BW)
  • viscerale pijn (organen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Neurogene pijn

A

AP afkomstig van andere delen van de zenuwbanen dan de vrije zenuwuiteinden
-afklemming zenuw
-afgebroken zenuw
Fantoompijn!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Prikkelgeleiding pijn

A

Afferente pijnvezels (ongemyeliniseerd) met cellichamen in spinale ganglia van de dorsale hoorn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Beinvloeden van pijnprikkels

A

Excitatorische synaps van sensorische vezel op interneuron (gate cells) ook excitatorische sypaps van neurons vh lymbisch systeem op gate cells => inhibitie pijn vezel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Inhiberende transmittor uit gate cells

A

Enkephaline (opioid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Adaptie pijnvezels

A

ADAPTEREN NIET

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hyperalgesie

A

Overgevoelig aan pijn bv door ontsteking van weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Analgesie

A

Pijnbestrijding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Vomeronasaal orgaan

Orgaan van jacobsen

A

Niet bij mens
Rol in seksueel gedrag
Reukstoffen moeten opgelost zijn in vocht
Bevat microvilli ipv cillia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Warmte-uitwisselaar

A

Voorste deel van de turbinate bones is bedekt met een doorbloedt muceus membraan => warmt lucht op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Olfactorische cellen (uitleg)

A

Zijn primaire sensorische cellen met een dendriet die uit het opp steekt
Synapteren met mitraliscellen buiten os etmoidale
Enige neuraal weefsel dat vervangen kan worden (levensduur is ong 2 maanden)

28
Q

Olfactorische receptoren

A

Werken met G-proteinen

29
Q

Functie smaak

A

Intoxicatie preventie

30
Q

Organisatie smaakcellen

A

In smaakknoppen

Zijn secundaire sensorische cellen en worden om de 10dagen vervangen

31
Q

Smaakreceptor stimulatie

A

Ofwel met G-proteinen

Ofwel direct verbonden met ionenkanaal

32
Q

Oorsmeer (synoniem)

A

Cerumen

33
Q

Buis van eustachius

A

Opent tijdens slikken of geeuwen

Zal op een trage manier de veranderingen van de atmosferische druk volgen (preventie scheuren trommelvlies)

34
Q

Extra beveiliging tegen plotse luide geluiden

A

2 spiertjes op hamer en stijgbeugel, zijn normaal ontspannen, bij plots luid geluid contraheren ze en gaat de energietransfer dalen

35
Q

Cochlea

A
Scala vestibuli (start bij ovale venster) 
Scala media
Scala tympani (eindigt bij rond venster)
36
Q

Vocht in de cochlea

A

In u bovenste en onderste kanaal heb je perilymfe

In je midden kanaal heb je endolymfe waar een zeer hoge [K+] aanwezig is

37
Q

Stria vascularis

A

Pompt K+ in de endolymfe

38
Q

Membraan van Reisner

A

Heeft begrenzende functie in scala media

39
Q

Basilair membraan

A

Scheidt scala media van scala tympanica
Is fibreus en flexibel => zal bewegen door geluidsdruk en zorgt voor beweging van de sensorische cellen tegen de membrana tectoria

40
Q

Sensorische cellen van de cochlea

A

Zijn haarcellen

Zijn secundaire sensorische cellen

41
Q

Uitzondering bij het oor qua zenuwvezel synapsen

A

Elke sensorische cel synapteert met 1 zenuwvezel
Maar elke zenuwvezel synapteert maar met 1 sensorische cel!!!
Er is een 1/1 verhouding

42
Q

Haarcellen van de semi-circulaire kanalen

A

Zijn verbonden met een gelatineuze structuur, namelijk de cupula die de haarcellen gaat bewegen. De haarcellen zitten in de ampulla

43
Q

Haarcellen van de otolietorganen

A

Zijn verbonden met een zware gelatineuze structuur gevuld met CaCO3 kristallen

44
Q

Lag-inertie

A

Vertraagde stroom van endolymfe die de cupula zal bewegen wanneer het hoofd beweegt

45
Q

Buitenlaag oog

A

Sclera met aan voorzijde de doorzichtige cornea

46
Q

Membrana nictitans

A

Is het derde ooglid

Gaat gepaard met retractorspier

47
Q

Middelste laag oog

A

Choroidea
Bloedvoorziening
Kan tapetum lucidum hebben dat lich terug in oog reflecteerd
Voorste deel is de iris

48
Q

Voorste oogkamer vocht (productie)

A

Door filtratie in de wand vh cilliair lichaam en wordt gedraineerd door het kanaal van Schlemm

49
Q

Binneste laag oog

A

Retina
Bevat de sensorische cellen
Buitenste laag retina bevat melanine

50
Q

Accomodatie

A

Het aanpassen van het refractair vermogen van de lens om scherp te zien op alle afstanden

51
Q

Sensorische cellen oog

A

Secundaire sensorische cellen

Staafjes en kegeltjes

52
Q

Opbouw van retina in lagen

A
Binnenste laag (waar licht eerst op valt) is de ganglionaire laag (axonen hiervan vormen n opticus)
Buitenste laag zijn de kegeltjes en staafjes
53
Q

Verbinding tussen ganglion cellen en kegeltjes en staafjes

A

Via de bipolaire cellen (synapteren met meerdere ganglionaire cellen)

54
Q

Interneuronen die ganglionaire cellen verbinden

A

Amacriene cellen

55
Q

Interneuronen die sensorische cellen verbindt

A

Horizontale neuronen

56
Q

Area centralis

A

Is de plek rond de optische as waar de grootste dichtheid is aan sensorische cellen

57
Q

Fovea centralis

A

Ligt in area centralis en bevat enkel kegeltjes (bij de mens)
Hier zijn de neuronen opzij getrokken zodat het licht rechtstreeks op de sensoren valt en niet doorheen een axonen laag moet

58
Q

Opbouw sensorische cellen oog

A
Bestaan uit buitenste (bevat lichtgevoelige receptormoleculen id membraandisks)
en binnenste (maakt synaps met bipolaire cel) segment 
verbonden door tussenstuk
59
Q

Rhodopsine

A

Is he fotopigment van de staafjes

60
Q

Samenstelling fotopigment

A
Opsine = eiwit (is verschillend voor elk fotopigment)
Retinal = in de cel geproduceerd, alle fotopigmenten bevatten retinal
61
Q

Dichromatisch

Trichromatisch

A

Aantal verschillende soorten kegeltjes

62
Q

Wat is william

A

Een fagget

63
Q

Binoculair zicht

A

Overlappende gezichtsvelden

64
Q

Optokinetische reflex

A

Stabiliseert beelden op de retina gedurende trage bewegingen van het hoofd

65
Q

Simple cells

A

Cellen uit de visuele cortex die receptieve velden al 1 geheel zien