H3: Elektrische productie en distributie Flashcards

1
Q

Alternator

A

Een apparaat dat rotatie omvormt in wisselspanning. Een geleider draait rond in een magnetisch veld. De spanning wordt naar buiten gebracht a.d.h.v twee koolborstels die slepen over ringen verbonden met de geleider.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Dynamo

A

Een apparaat dat rotatie omzet in gelijkspanning. Het principe is hetzelfde als een alternator maar de ringen zijn opgesplitst. Hierdoor wordt de spanning omgepoold op het ogenblik dat de spanning 0 is (neutrale lijn). Dit is om kortsluiting te vermijden. Zo krijg je een positieve spanning.

Door de ringen in meer delen op te splitsen krijg je een kleinere rimpel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

AC- vs. DC-productie

A

Een alternator is minder complex dan een dynamo, heeft minder onderhoud nodig en de distributie van AC is eenvoudiger. Het enige voordeel aan DC is de eenvoudigere snelheidsregeling van motoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Opwekken van 3-fasige spanning

A

In plaats van één speol, worden er 3 spoelen onder een hoek van 120° geplaatst. Uit deze alternator kan zowel 230V als 400V afgetakt worden. Tussen een spanning en N is de spanning 230V, tussen 2 spanningen 400V.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Eenfasige transformator

A

Een spoel rond een ijzeren kern onder wisselspanning creëert een wisselende flux in die kern. Die flux induceert een spanning in een andere spoel rond die kern.

Up/Np = Us/Ns en I1 * N1 = I2 * N2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Driefasige transformator

A

Drie enkelfasige transfo’s worden gecombineerd tot één transfo: 6 spoelen rond één kern.

---------------------------
/////       /////       /////
/////       /////       /////
|||||||       |||||||       |||||||
|||||||       |||||||       |||||||
/////       /////       /////
/////       /////       /////
---------------------------
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Mogelijke verbindingen van een driefasig net

A
  • Tweefasig systeem: 1x400V + 1x230V
  • Driefasig systeem: 4x400V + 3x230V
  • Driefasig systeem: 3x400V
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Effecten van electrocutie op het menselijk lichaam

A
  • Spiercontracties
  • Hartritmestoornissen
  • Hartfibbrilatie
  • Ionisatie: DC ioniseert zoutoplossingen in het bloed
  • Brandwonden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Factoren die de ernst van electrocutie bepalen

A
  • STROOMSTERKTE: vanaf 30mA –> dood
  • Gevolgde weg door het lichaam
  • Tijdsduur
  • Frequentie van de spanning
  • Spanningswaarde
  • Impedantie van het lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Elektisch gevaar in installaties

A

Voornamelijk thermische problemen. Overstromen door kortsluiting of overbelasting genereren veel warmte. Die veroorzaakt brand of andere schade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nationale wetgeving elektrische installaties

A
  • ARAB = Algemeen Reglement op Arbeidsbescherming

- AREI = Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Nationaal keurmerk voor elektrische installaties

A

CEBEC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

CE-markering

A

Geen keurmerk. Het duidt op productaansprakelijkheid van de fabrikant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Isolatieklassen

A
  • Klasse 0: enkel basisisolatie
  • Klasse 1: aanraakbare metalen omhulsels zijn verbonden met een aardingsklem vb. wasmachine
  • Klasse 2: dubbele of versterkte isolatie, geen aarding vb. boormachine
  • Klasse 3: zeer lage veiligheidsspanning door batterij
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beschermingsgraden

A

IPAB:

  • A = getal van 0-9 voor bescherming tegen aanraking
  • B = getal van 0-9 voor bescherming tegen indringing van vloeistoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Conventionele grensspanning

A

De absolute spanning die als volkomen veilig beschouwd mag worden, afhankelijk van de toestand van het lichaam.

Toestand menselijk lichaam:

  • BB1: droog lichaam
  • BB2: vochtig lichaam
  • BB3: doorweekt lichaam

Gevaar: AC > DC met rimpel > DC

vb. BB1 - AC = maximaal 50V

17
Q

Overstroom

A

2 soorten overstroom:

  • Kortsluitstroom = veel groter dan nominale stroom
    • -> direct problemen
  • Overbelasting = beetje groter dan nominale stroom
    • -> problemen na een periode

Soorten beveiligingen:

  • Smeltzekering: branden door bij langdurige overbelasting of kortsluiting, niet herbruikbaar
  • Automaten: schakelaar die stroom onderbreekt bij overbelasting of kortsluiting, herbruikbaar
  • Motorbeveiliging: detectie en actie is hier gescheiden, actie gebeurt door een vermogenschakelaar, detectie zoals in een automaat

Een automaat bestaat uit 2 delen:

  • Spoel met kern: detecteert kortsluitstroom en schakelt de zekering vanaf de proefstroom of magnetische drempelstroom Im
  • Bimetaal: twee metalen met verschillende uitzettingscoëfficient, bij overbelasting warmt het metaal op en buigt het en schakelt de zekering.

Er bestaan verschillende types op basis van de te beveiligen toepassing.

18
Q

Rechtstreekse/onrechtstreekse aanraking van spanning

A
  • Rechtstreeks: aanraking van een actief onderdeel
    • -> isolatie of lage veiligheidspanning
  • Onrechtstreeks: massa (vb. behuizing) maakt contact met een actief onderdeel door een isolatiefout
    • -> isolatie, aarding, equipotentiaalverbinding of zeer lage veiligheidsspanning
19
Q

Zeer lage veiligheidspannning

A

In een droge omgeving 50V. Moet steeds galvanisch gescheiden zijn van andere stroombanen en maag ook geaard zijn.

20
Q

Aarding

A

Elektrische verbinding met aardpotentiaal. Het is een dikke koperen geleider onder de fundering of lange metalen pinnen in de grond. De weerstand moet kleiner zijn dan 30 Ohm.

21
Q

Differentieelschakelaar of verliesstroomschakelaar

A

Controleert of alle stroom die naar een belasting gaat, ook terugkomt via de normale weg. Als er een verschil is wordt de spanning onderbroken. De meting gebeurt met een torus rond alle geleiders. Als de totale stroom in alle geleiders verschilt van 0, wordt de kring uitgeschakeld.

22
Q

Soorten netten

A

De eerste letter zegt iets over de aardingstoestand van het verdeelnet. T betekent dat een vast punt rechtstreeks geaard is. I betekent dat het net geïsoleerd is t.o.v de aarde. (grote impedantie tussen aarde en sterpunt transfo)

De tweede letter zegt iets over de aardingstoestand van de massa’s van de verbruikers. T betekent dat de massa’s rechtstreeks zijn verbonden met de aarde, onafhankelijk van de netaarding. N betekent dat de massa’s verbonden zijn met de aarding van het net.

23
Q

TT-net

A

Massa’s en sterpunt van de transfo zijn allebei met de aarde verbonden. Dit zorgt voor een kleine foutstroom door de weerstand van de aarde. Daarom is een differentieelschakelaar nodig. Dit type wordt gebruikt in residentiële netten.

24
Q

TN-net

A

De massa’s zijn verbonden met de aarde via de N van het net. Hier is dus een veel grotere foutstroom. Een overstroombeveiliging is hier voldoende maar een differentieelschakelaar kan geen kwaad. De kabellengte moet beperkt worden, zo is de foutstroom groot genoeg om de overstroombeveiliging te schakelen.

Er zijn twee types:

  • TN-S : PE-geleider en N-geleider zijn apart –> veel eenfasige gebruikers, PE mag niet onderbroken worden
  • TN-C: PE-geleider en N-geleider zijn dezelfde –> industriele installaties, differentieel is niet mogelijk
25
Q

IT-net

A

Massa’s zijn verbonden met de aarde en de N is geïsoleerd van de aarde. Daardoor is de foutstroom zeer klein en is er geen gevaar. De voeding valt zo niet uit bij een eerste fout. Wanneer er tegelijk een tweede fout is, is er wel gevaar. Daarom moeten er isolatiewachters geplaatst worden die isolatiefouten detecteren. Dit soort net wordt toegepast in ziekenhuizen omdat voeding daar gegarandeerd moet zijn.