H3 Flashcards

1
Q

Wat is gewaarwording (sensation)?

A

Stimulatie vertalen naar neurale signalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is waarneming (perception)?

A

Interpreteren en begrijpen van de gewaarwording

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de zintuigen?

A
  1. Zicht
  2. Gehoor
  3. Reuk
  4. Smaak
  5. Tast
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de chemosensoren?

A

Smaak en reuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn somato-sensorische zintuigen?

A

Alles wat je lichaam ‘voelt’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Jamie Ward vond 5 extra (somato-sensorische) zintuigen, welke?

A
  • Tast = textuur, temperatuur
  • Pijn
  • Evenwicht: zit in je oor
  • Kinesthesie = Stand van spieren/ledematen (heb je je arm/been positie, hoog, laat midden, kun je met je ogen dicht)
  • Interospectie: interne sensaties als honger, hartslag en blaas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het criterium van Jamie Ward?

A

Een zintuig heeft een eigen reeks van receptoren waarvan de prikkels in een apart deel van de hersenen worden verwerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is licht?

A
  • Vorm van elektromagnetische straling
  • Beweegt zich voort in golven
  • Afstand tussen twee golven = golflengte (in nm)
  • Zichtbaar licht = 400-700 nm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is lichtintensiteit?

A

Aantal fotonen (energiepakketjes) die per tijdseenheid een oppervlakte bereiken. Sterkere lichtbron –> meer fotonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de functie van het oog?

A

Licht gefocust op retina/netvlies/lichtgevoelige structuur achterin het oog krijgen! Breking van het licht!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarvoor dient de cornea?

A

80-90% van breking van het licht (kijken onder water –> cornea verliest vermogen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarvoor dient de pupil?

A

Opening in iris; Spieren in de iris verzorgen de grootte van de pupil om hoeveelheid licht te regelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarvoor dient de lens?

A

Elastisch; Zorgt voor laatste 10-20 % van breking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarvoor zorgen de ciliaire spieren in de lens?

A

Verzorgen accommodatie van de lens zodat licht gefocust op de retina (netvlies) valt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de retina?

A

De lichtgevoelige structuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ziet de lens eruit bij dichtbij en veraf kijken?

A

Dichtbij = bol
Veraf = vlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe kunnen we zien?

A

Als het beeld scherp op het netvlies (retina) valt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waaruit bestaat de retina?

A

Lichtgevoelige receptoren:
- 7 miljoen kegeltjes (in gele vlek/fovea, ~4 graden): kleur, detail, hoge lichtintensiteit
- 120 miljoen staafjes (in periferie): weinig detail, beweging, lage lichtintensiteit (nachtzicht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de blinde vlek?

A

Daar waar de oogzenuw het oog verlaat. Foutje in evolutie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarom zien we geen blinde vlek?

A

Omdat het brein de vlek invult met de onmiddellijke omgeving rondom de vlek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Retina van buiten naar binnen:

A
  1. Visuele receptoren (127 milj.)
  2. Horizontale cellen, bipolaire cellen, amacriene cellen
  3. Ganglioncellen (=oogzenuw 1 milj.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe valt licht in het oog?

A

Licht valt op kegeltjes/staafjes (donut –> klein in centrum, groot in periferie), 2 varianten:
1. centerONN/surroundOFF: ganglioncel gaat maximaal vuren als centrum verlicht is en surround donker is (belangrijk voor contrast)
2. centerOFF/surroundONN: ganglioncel gaat maximaal vuren als centrum donker is en surround licht is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is cruciaal voor herkenning objecten?

A

Contrastovergangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe werkt Hermann grid illusion?

A

Wit wordt dus psychologisch ‘witter’ als er meer zwart omheen zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe kunnen Mach-bands verklaard worden?

A

Luminantie (fysiek) is gelijk, maar lichtheid (psychologisch) is groter op grens omdat het grenst aan een donkerder gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Route van oog naar occipitale lob?

A
  1. Oogzenuw: nasale gedeelte van beide ogen kruist, temporaal blijft aan zelfde kant
  2. Chiasma opticum
  3. 1ste schakelstation Corpus geniculatum laterale (CGL; thalamus)
  4. Primaire visuele cortex (V1)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is een retinotope organisatie?

A

De ~100 million cellen in V1 hebben een retinotope organisatie: Buurcellen in de retina zijn ook elkaars buren in V1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat ontdekten Hubel en wiesel?

A

Via single cell recordings is groot deel van neuronen in primaire visuele cortex (v1) orientatiespecifiek (nobelprijs) detecteren ‘streepjes’. Cel vuurt op lijn onder een bepaalde hoek in het receptieve veld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Routes na V1?

A
  • Ventrale route naar inferotemporele cortex (IT): “WAT”-route
  • Dorsale route naar pariëtaal: “WAAR” of “ACTIE”-route
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat wordt er geregeld in V5?

A

beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat wordt er geregeld in V4?

A

kleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn saccades?

A

Ballistische sprongen van ca 20-40 msec gedurende je blind bent. Worden gebruikt tijdens het scannen van omgeving en lezen. Target volgen kan zonder saccades.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is nystagmus?

A

Tremorachtige oogbeweging. Anders kegeltjes te snel vermoeid (refractaire periode). Zonder: Zicht verdwijnt binnen seconden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waarvoor dient convergentie?

A

Houdt beide ogen op het target gefixeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat gaat er mis als je bijziend (myopie) bent?

A

Lens te bol/oog te lang, brandpunt te dichtbij (-glazen/concave lens)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat gaat er mis als je verziend (hypermetropie) bent?

A

Lens te plat/oog te kort, brandpunt te ver (+glazen/convexe lens)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is er mis bij presbyopie?

A

Binnenste van lens verhard, lens niet bol genoeg (leesbril) Bij 40-50 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is er mis bij astigmatisme?

A

Cornea niet geheel bolvormig –> verhelpen met cylinder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat gebeurt er bij ogen laseren?

A

Cornea (hoornvlies) platter of boller maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is staar?

A

Vertroebeling lens (ouderdom, suiker)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is macula degeneratie?

A

Focus is zwart en vervormt (rokers)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is glaucoom?

A

Perifeer (buitenste) zicht wordt minder (uitval M-cellen (staafjes) t.g.v. druk in oog)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Welke soorten kegeltjes zijn er?

A
  • Blauw: kort (~5% niet in fovea: max bij 435 nm)
  • Groen: midden (~35%: max bij 535 nm)
  • Rood: lang (~60%: max bij 565 nm)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Welke kegeltjes vuren bij wit licht?

A

Alle 3 de kegeltjes (alle golflengtes)

45
Q

Wat ontdekte Young?

A

Je kunt alle kleuren maken met 3 lampen (rood, groen en blauw) (trichromatische theorie)

46
Q

Wat is het verschil tussen additieve kleurmening bij licht en subtractieve kleurmenging bij verf?

A
  • Bij licht bereiken meer golflengtes de retina als meer kleuren licht worden samengevoegd.
  • Bij verf bereiken steeds minder golflengtes de retina omdat steeds meer wordt geabsorbeerd.
47
Q

Wat bedacht Hering?

A

Opponente-processen theorie/trichromatische theorie

48
Q

Wat is de Opponente-processen theorie?

A

Signalen uit de 3 typen kegeltjes onderweg naar hersenen ge-hercodeerd in 3 kanalen met opponente processen:
- rood-groen proces
- geel-blauwe proces
- wit-zwarte proces
–> verklaring voor kleur-nabeelden

49
Q

Wat is de Green dot illusion?

A

Van roze cirkels verwijnt af en toe 1 –> je ziet een illusoire groene cirkel (=nabeeld) die rond gaat

50
Q

Wat is de Ishihara test

A

16 stippenpatronen

51
Q

Waaruit bestaat geluid?

A

Ritmische compressie van luchtmoleculen die zich voortplant als een golf.

52
Q

Wat is de amplitude (dB)?

A

Verschil tussen hoogste en laagste drukniveau (toonsterkte –> luid/zacht)

53
Q

Wat gebeurt er bij hogere amplitude in oor?

A

Trommelvlies wordt meer doorgebogen –> grotere verschuiving van vloeistof –> meer haarcellen gaan vuren en deze gaan vaker vuren.

54
Q

Wat is de frequentie (Hz)?

A

Aantal cycli per sec (toonhoogte)

55
Q

Wat zijn de principes van toonhoogte?

A
  1. Plaats-principe (hoge tonen): lagere frequentie = verder op membraan = Tonotope organisatie
  2. Frequentie-principe (lage tonen): Snelheid van vuren is maat voor frequentie (300x vuren = 300 Hz, maar bij meer dan 1000 Hz: Salvoprincipe)
56
Q

Wat is het salvoprincipe?

A

cellen vuren in groepen op een geluid en wisselen elkaar af

57
Q

Binnen welke frequenties kunnen we horen?

A

20 Hz - 20.000 Hz (ouderen 10.000 Hz)
–> Gevoeligst voor 1.000 Hz - 4.000 Hz (spraak)

58
Q

Welke luidheid horen wij?

A

0 dB is net waarneembaar (bij toon van 1000 Hz). Iedere 3 dB erbij is verdubbeling van de luidheid!

59
Q

Waaruit bestaat het butenoor?

A
  • Oorschelp
  • Gehoorgang
  • Trommelvlies
60
Q

Waaruit bestaat het middenoor?

A
  • Hamer (Malleus)
  • Aambeeld (Incus)
  • Stijgbeugel (Stapes)
    –> Werken als versterker!
61
Q

Waaruit bestaat het binnenoor?

A
  • Ovale venster (opening in slakkenhuis)
  • Slakkenhuis (Coclea)
62
Q

Wat zit in het slakkenhuis?

A

vloeistof + basilair membraan met haarcellen

63
Q

Waarmee onderscheiden we horizontale geluidslokalisatie?

A
  1. Interaural Level Difference (ILD): werkt alleen voor HOGE tonen (kunnen minder makkelijk ergens omheen, worden gedempt, lage tonen op lange afstand te horen)
  2. Interaural Time Difference (ITD): werkt beter bij LAGE tonen
64
Q

Hoe horen we waar geluid vandaan komt?

A

Aantal microseconden verschil tussen oren zegt iets over waar het geluid is

65
Q

Waarom kun je onder water geluid slecht lokaliseren?

A

Omdat ITD en ILD te klein zijn omdat water geluid snel geleidt en niet dempt.

66
Q

Hoe verminderen we de kegel van verwarring?

A
  • Elevatie: Oorschelp heeft bepaalde vorm, die filtert het geluid, brein weet dat dat anders is voor geluid van boven of onder.
  • Diepte: ver of dichtbij heeft andere echo’s. hoe verderaf je gaat hoe eerder de echo’s bij je komen.
67
Q

Wat is de tijdelijke drempelverschuiving?

A

Na hard geluid (knal) kun je zacht geluid niet waarnemen.

68
Q

Wat is Tinitus?

A

Oorsuizen (bijv na Rock-concert): oorzaak ligt waarschijnlijk bij de haarcellen.

69
Q

Wat is Sensorineurale doofheid?

A

Schade aan middenoor/haarcellen. Hoge frequenties verlies je als eerste.

70
Q

Wat is Conductiedoofheid?

A

Gehoorbeentjes stugger (ouderdom; te verhelpen met hoortoestel).

71
Q

Hoe werkt Cochleair implantaat?

A

Microfoon op buitenoor zet geluidsgolven om in elektrische signalen. Elektrode gaat door het slakkenhuis naar gehoorzenuw. Spraak kan redelijk goed te verstaan zijn, maar pitch en melodie gaat verloren.

72
Q

Wat is het reukepitheel?

A

Slijmerig membraan hoog in neusholte met verschillende receptorenvoor verschillende moleculen. (Bij mens zintuig met relatief weinig receptoren: 10 miljoen per neusgat (hond 1 miljard).

73
Q

Wat onderzochten Porter et al?

A

Geurlokalisatie vindt plaats doordat neusgaten elkaar afwisselen bij inademen (verschil tussen twee neusgaten vergelijken), maar locatie kan ook gevonden worden door spoor van sterkste geur te volgen.
Reukzin is weinigontwikkeld door weinig oefening (na training beter).

74
Q

Detecteren en identificeren van geuren:

A

Is mens slecht in (enkel aangenaam/onaangenaam; deels aangeleerd)
- vrouwen beter dan mannen
- Jong volwassenen beter dan kinderen
- Ochtend beter dan avond

75
Q

Wat gebeurt er bij geurverlies (anosmie)?

A

Eten smaakt niet meer (vroeg teken van Parkinson en Alzheimer).

76
Q

Wat is kakosmie?

A

Constant waarnemen vieze geur.

77
Q

Wat zijn feromonen?

A

Geur die dieren/mensen afscheiden en het gedrag beïnvloeden.
- Dieren: juiste partner aantrekken (met andere geur –> hogere overlevingskans door genetische verscheidenheid).
- Mensen: niet duidelijk (mogelijk klein effect en mogelijk onderdrukt door pil).
Mensen zijn WEL in staat om eigen geur/vrienden/kennissen te herkennen

78
Q

Welke smaken proeven we?

A
  1. Zout: Voorkeur (lichaam is zoute omgeving en zoutinname is noodzakelijk)
  2. Zoet: Voorkeur (zoet voedsel heeft veel calorieën en geeft zo energie)
  3. Zuur: Afkeer (schadelijk)
  4. Bitter: Afkeer (schadelijke elementen van planten). Voorkeuren wss aangeboren
  5. (Umami/MSG)
  6. (Vet)
79
Q

Waarom zijn er grote individuele verschillen voor bitter?

A
  • Kwart van mensen kan bitter niet goed proeven (recessief gen op chromosoom 7)
  • Verschillen in aantal smaakreceptoren
80
Q

Waar zitten de smaakreceptoren?

A
  • 2/3 op tong = papillen
  • 1/3 op gehemelte, strottenhoofd, keelholte.
81
Q

Wat is smaakadaptatie?

A

Eerste pinda’s altijd zouter dan erna (of sterkere wijn na vlees met sterkere smaak).

82
Q

Wat onderzochten Mozel et al?

A

Met neusknijper zijn ppn moeilijk in staat om uitgesproken smaken als koffie, knoflook, abrikoos en ananas te identificeren.

83
Q

Voor welke types van gewaarwordingen bevat de menselijke huid receptoren?

A
  1. Druk (tastzin)
  2. Temperatuur
  3. Pijn (nociceptie)
    (somato-sensorische zintuigen)
84
Q

Waarvoor is het registreren van drukveranderingen op de huid van belang?

A
  • Voorwerpen herkennen: haptische waarneming
  • Voorwerpen manipuleren (sensomotoriek)
  • Lichamelijk contact: hechting (eerste basis van contact moeder/kind), liefde, sex.
    Drukreceptoren zijn niet gelijkmatig verdeeld over de huid
85
Q

Wat is sensomotoriek?

A

Hoeveel druk we op voorwerpen mogen uitoefenen (bijv ei oppakken)

86
Q

Wat is de homunculus?

A

Gevoeligheid wordt weerspiegeld door hoeveel plaats deze op de somatosensorische cortex krijgt

87
Q

Wat zijn de soorten receptoren (snelheid en oppervlakte) voor druk?

A
  • Snelle drukveranderingen op precieze plaats (vingers over toetsenbord)
  • Langdurige drukveranderingen op precieze plaats (klein voorwerp vasthouden, pen)
  • Snelle drukveranderingen op groot oppervlak (hand op schouder voelen)
  • Langdurige drukverandering op groot oppervlak (zitten/opstaan)
88
Q

Hoe regelen we de lichaamstemperatuur?

A
  • Receptoren voor te warm
  • Receptoren voor te koud
    Reageren vooral op snelle veranderingen
89
Q

Wat is de functie van pijn?

A

Informeert ons over beschadiging van het lichaam of waarschuwt voor dreigende beschadiging.

90
Q

Wat zijn de receptoren van pijn?

A

Vrije zenuwuiteinden (dendrieten van neuronen).

91
Q

Welke typen zenuwbundels registreren weefselbeschadiging (nociceptie)?

A
  • Snel en goede lokalisatie: Reflex (schade beperken)
  • Trager en meer diffuus.
92
Q

Wat onderzochten Melzack & Wall?

A

Poortcontrole-theorie: pijnlijke prikkel –> neuronale poort –> pijnlijke waarneming. Poort kun je afsluiten door andere pijnen. Bv bij acupunctuur
- Omstandigheden kunnen poort meer of minder openen –> pijnervaring regelen.
- Pijnvermindering wordt geregeld door endorfines (pijn verzacht; morfine van binnenuit en werkt pijn onderdrukkend –> marathon).

93
Q

Wat is kinesthesie?

A

Receptoren in spieren, pezen en gewrichten geven informatie over beweging van onze ledematen.

94
Q

Wat is proprioceptie?

A

Receptoren in spieren, pezen en gewrichten geven informatie over positie/balans van onze ledematen.

95
Q

Wat zijn de evenwichtsorganen (vestibulaire systeem) in binnenoor?

A
  • Drie semicirculaire kanalen: Vloeistof hierin beweegt als we ons hoofd roteren rondom de 3 assen.
  • Otolieten detecteren zwaartekracht en horizontale versnelling/vertraging.
  • Orgaan stabiliseert in samenwerking met visuele systeem het hoofd.
  • Duizeligheid/wagenziekte als er mismatch is tussen zicht en evenwicht
96
Q

Wat is het evenwichtsgevoel?

A

Evenwichtszintuigen gecombineerd met kinesthetische feedback

97
Q

Wat is crossmodale integratie?

A

Het brein combineert informatie uit verschillende zintuigen –> betere prestaties: Spraak in ruis wordt verstaanbaar met liplezen.

98
Q

Waardoor worden bij wegvallen van zintuig (blind, doof) andere zintuigen gevoeliger?

A
  • Meer training andere zintuigen (bv blinden gebruiken echo-lokalisatie; doven gaan beter zien in de visuele periferie)
  • Hersenplasticiteit (visuele cortex bij blinden wordt gebruikt voor braille)
99
Q

Wat is synesthesie?

A

Vermenging van zintuigen. Letter-kleur komt meest voor.
Vb groene S –> Rode 2

100
Q

Waarmee houdt de psychofysica zich bezig?

A

Hoe we zintuiglijke capaciteiten kunnen meten. Eerste onderzoek had betrekking op het vaststellen van drempels.

101
Q

Wat is de absolute drempel?

A

Laagste waarde van prikkeleigenschap die persoon kan detecteren. Bv bij geluid is drempelwaarde van toon van 1000 Hz bepaald, en die sterkte (0 db) is dan de referentie voor de sterkte van ander geluid.

102
Q

Wat is de grensmethode?

A

Verhoog/verlaag intensiteit totdat persoon niet meer kan waarnemen (last van perseveratie en anticipatie).

103
Q

Wat is de methode van constante stimuli?

A

Bied stimuli van verschillende intensiteit (bv ‘blauw/groen’) rondom drempelwaarde in random volgorde aan. Drempel wordt vastgesteld op 50% van ‘ja’-antwoorden (last van antwoordtendensen)

104
Q

Wat is de differentiele drempel?

A

Bepaal kleinste waardeverschil tussen twee prikkels totdat verschil wordt waargenomen. Persoon moet standaard-stimulus vergelijken met andere stimulus. Kleinst waarneembaar verschil heet just-noticeable difference (JND).

105
Q

Waar hangt de JND vanaf?

A

De grootte van de standaard = wet van Weber: JND is een bepaalde constante proportie van standaard.

106
Q

Wat is de Wet van Weber?

A

Weber: ∆I/I = Constant

107
Q

Wat betekent een kleine Weberfractie?

A

Goede sensitiviteit. Je kunt bijvoorbeeld 8% minder zout in soep doen zonder dat iemand dit merkt.

108
Q

Wat is de signaal Detectietheorie?

A

een stimulus wordt altijd verwerkt tegen (neurale) achtergrondruis. Mensen hebben een criterium om te beslissen of het signaal wel/niet aanwezig is.
Dit leidt tot 4 mogelijke situaties.