H2 Zuid-Amerika Flashcards

1
Q

hoe zit het met de bevolking in Zuid-Amerika? (bevolkingsdichtheid, verspreiding, oorzaak verspreiding)

A

-bevolkingsdichtheid is relatief laag
-ongelijke verspreiding van bevolking
-groei en ongelijke verspreiding, komt door geboorteoverschot en migratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de 4 perioden van migratiegeschiedenis op volgorde?

A

pre-koloniaal, koloniaal, post-koloniaal, modern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe zit het met migratie in de pre-koloniale tijd?
waar migreerde iedereen naartoe en waarom was deze plek aantrekkelijk?

A

-1e bewoners via Beringstraat naar Andes
-Andes aantrekkelijk: koeler (want hoger gelegen), geschikt voor akkerbouw, tuinbouw en veehouderij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Migratie in de koloniale tijd: 1494: verdeling zuidelijk vasteland tussen spanje en en portugal, zoektocht naar delfstoffen
-economisch zwaartepunt verschoof van Andes naar…

A

lager gelegen gebieden, waar plantageteelt (suiker, cacao, koffie) mogelijk was
^eerst werd hier gewerkt door Indiaanse arbeiders, later door afrikaanse slaven (tot 1850 4 mil)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe zit het met de bevolking en migratie in de koloniale tijd?

A

-oorspronkelijke bevolking neemt af door ziekte en strijd
-weinig immigratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

post-koloniale tijd; 1850: immigratie gaat snel omdat… (4 redenen)

A

> goedkoop en sneller vervoer (industriële revo: stoomtrein- en schip)
export levensmiddelen stijgt door koeltechnieken
ontstaan handelssteden langs de kust
regering stimuleert immigratie: uitgifte goedkope grond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

post-koloniale tijd: in …. bestond Zuid-Amerika uit onafhankelijke staten

A

1830

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

in welke periode namen de migratiestromen tussen de landen toe? (intercontinentiale migratiestromen)

A

moderne migratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

moderne migratie: meer mensen gingen na 1945 naar het buitenland door… (2 redenen)

A

politieke onrust en onderdrukking in dictaturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

binnenlandse migratie na 1960: waar is vertrekoverschot?n

A

> vertrekoverschot in dichtbevolkt Noordoost Brazilie
>vertrekoverschot in Argentijnse platteland naar steden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

na 1960 vond er vooral binnenlandse migratie plaats van…. naar ….

A

van overbevolkte kuststeden (kust agglomeraties) naar binnenland/platteland –> leidt tot groei kleinere steden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

demografische druk en …. nemen toe want ….. . Dit is omdat …

A

demografische druk en vergrijzing nemen toe want er zijn meer niet-werkenden (ouderen) dan eerst. Dit is omdat het geboortecijfer daalt en levensverwachting stijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat doet een demografisch transitiemodel?

A

laat veranderingen zien in de bevolkingsgrootte van een land aan de hand van geboorte-en sterftecijfer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

grootste veranderingen als het gaat om demografie (3)….

A

> gezinsplanning steeds meer geaccepteerd door: toegenomen welvaart, verstedelijking en afgenomen invloed van kerk
vergrijzing neemt toe
geboortecijfer daalt en levensverwachting stijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verschillende bevolkingsgroepen in Zuid-Amerika hebben verschillende etniciteiten:
etniciteit=

A

geheel van sociaal-culturele kenmerken die een groep mensen met elkaar verbindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

voorbeelden van sociaal-culturele kenmerken:

A

> nationaliteit
stamverwantschap
religie
waarden en normen
tradities
taal
geschiedenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

is de etnische diversiteit in Zuid-Amerika hoog of laag?

A

heel groot, want koloniale machthebber moedigden vermenging tussen rassen aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is mestizering?

A

vermenging tussen rassen, specifiek blank en indiaans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is een lingua franca? En wat is die van Zuid-Amerika?

A

Taal die als gemeenschappelijk communicatiemiddel wordt gebruikt tussen mensen met verschillende moedertalen)
In Zuid-Amerika: spaans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

welke talen worden er allemaal gesproken in Zuid-Amerika?

A

spaans, portugees, indianentalen, taal van oorspronkelijke bevolking of taal van de herkomst van immigranten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hoe zit het met religie in Zuid-Amerika?

A

er zijn er heel veel en er is geen religieus conflict

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is sociale mobiliteit?

A

de mate waarin individuen of groepen van sociale klasse kunnen bewegen tussen verschillende sociaal-economische lagen of klassen binnen een samenleving. het geeft aan hoe gemakkelijk het is voor mensen om hun economische, culturele of maatschappelijke positie te veranderen
(inkomens)ongelijkheid hoog → sociale mobiliteit laag

22
Q

wanneer neemt sociale mobiliteit toe? (3, 1 met voorbeelden)

A

economische groei
betere communicatiemiddelen en overheidsprogramma’s
ontwikkeling armste groepen:
>steun aan platteland en landbouw
>elektriciteits- en watervoorzieningen
>uitkeringen arme gezinnen

23
Q

wat houd de primaire sector in?

A

landbouw (akkerbouw, veeteelt, tuinbouw, bosbouw) , visserij, jacht

24
Q

wat houd de secundaire sector in?

A

industrie, ambacht, bouwnijverheid, mijnbouw, openbare nutsbedrijven ( zoals elektriciteit, gas, water, communicatie en vervoer)

25
Q

wat houd de tertiaire sector in?

A

handel, verkeer, zakelijke en financiele diensten, bestuurlijke, sociale en culturele diensten

26
Q

welke sector is het grootst bij een rijk land?

A

Tertiaire sector > primaire sector = rijk land

27
Q

welke sector is het grootst bij een arm land?

A

Primaire sector > tertiaire sector = arm land

28
Q

is de (in)formele diensten sector het grootst bij arme of rijke landen?

A

rijke landen: formele sector groot
arme landen: informele sector groot

29
Q

in Zuid-Amerika dienstensector niet erg productief door…

A

veel mensen in overheidsdienst en grote informele sector

30
Q

nadelen van de informele sector:

A

slecht betaald, niet meegerekend als beroepsbevolking, je betaald geen belasting

31
Q

wat is de-agrarisatie?

A

overgang van een maatschappij die gericht is op landbouw naar een maatschappij die gericht is op de industriële en dienstensector (primaire sector→tertiaire sector)

32
Q

wat is de formele sector t.o.v. de traditionele sector?

A

technologisch ontwikkeld, kapitaalintensief, stedelijk en globaal gericht

33
Q

wat is de traditionele sector t.o.v. de formele sector?

A

lage arbeidsproductiviteit, kleinschalig en grote informele sector

34
Q

wat is/hoe werkt de gini-index/coefficient?

A

-geeft de mate van gelijkheid aan in een land
-gaat van 0 tot 1
-0 = volledige gelijkheid
-1 = volledige ongelijkheid

35
Q

wat zijn de bedrijftypen in de landbouw?

A

-grote gemechaniseerde landbouwbedrijven;
>exportgericht, gespecialiseerd in 1 product
>verschillende productiefasen vallen onder één bedrijf)

-middelgrote landbouwbedrijven;
>familiebedrijven die zijn meegegaan in het proces van modernisering

-zeer kleine bedrijfjes;
>kunnen vaak niet leven van inkomsten → aanvulling met neveninkomsten (bijverdiensten)
>vaak zelfvoorzienend

36
Q

licht de modernisering van de landbouw toe.

A

-na 1960 aandacht voor landbouw door Groene revolutie: bijv. hoogproductieve gewassen, bemesting, gewasbescherming, irrigatie, mechanisatie en schaalvergroting→ productie en export nemen toe

37
Q

wat zijn de nadelen van de modernisering van de landbouw?

A

> ongelijke grondbezitsverhoudingen namen toe

> kleine boeren profiteerden niet van machines en nieuwe kennis en raken juist dieper in schulden → raken land kwijt aan grote landbouwbedrijven

38
Q

wat is importsubstitutie?

A

het zelf produceren van goederen die eerst geimporteerd werden

39
Q

perifere landen willen meer onafhankelijk m.b.v. importsubstitutie,
waarom mislukt dit vaak? (2)

A
  1. te weinig kennis en kapitaal (nogsteeds afhankelijk van technologie westen)
  2. Binnenlandse koopkracht te laag (kleine afzetmarkt)
39
Q

perifere landen willen meer onafhankelijk m.b.v. importsubstitutie, hoe deden ze dit? (2)

A
  1. markt actief beschermen: protectionisme (hoge importbelastingen)
  2. eigen industrie stimuleren (financieel steunen= subsidieren)
40
Q

wat zijn recente ontwikkelingen in de economie van Zuid-Amerika? (2)

A

-Na 1990 kozen veel Zuid-Amerikaanse landen voor vrijhandel en exportgeoriënteerde industrie
-resultaten:
>industrie is belangrijke werkgever
>industrie levert grote bijdrage aan inkomsten land

-wereldcrisis vanaf 2008 en lage grondstofprijzen leidden afgelopen jaren tot stagnatie economische groei (ontwikkeling stopt)

41
Q

wat is het verschil tussen een formele en een informele machtsstructuur?

A

Formele machtsstructuur: regels en plichten zijn duidelijk vastgelegd

Informele machtsstructuur: regels en plichten zijn niet duidelijk

42
Q

-Inca-samenleving (1200) werd 1532 veroverd door spaansen: ze stelde een formele machtsstructuur in
hoe ging deze formele machtsstructuur in zijn werk?

A

> Inheemse volk moest arbeiden en belasting betalen, grondbezitters moesten inheemsen beschermen en bekeren

> Bescherming kwam weinig van, maakte ruimte voor een informele machtsstructuur

43
Q

wat zijn de gevolgen van een informele machtsstructuur?

A

> kan leiden tot: machtsmisbruik, vriendjespolitiek, corruptie en onderdrukking
door afwezigheid sterk centraal gezag ontstaat oligarchie

44
Q

wat is een oligarchie?

A

kleine machtige groep die uit is op zelfverrijking

45
Q

hoe ontstaat een oligarchie en wat is het gevolg hiervan op het platteland?

A

> ontstaat door het ontbreken van sterk centraal gezag
leid op het platteland tot cliëntelisme

46
Q

wat is cliëntelisme?

A

grondeigenaar dringt ondergeschikten hulp en bescherming op in ruil voor verlenen van diensten

47
Q

wat waren de tegenstellende belangen van de kolonisten (spanje en portugal) en de gekoloniseerde Zuid-Amerikaanse landen?
waar leidde dit tot?

A

> S en P willen goedkoop voorzien worden van arbeidsproducten en belasting
koloniën willen ook handel drijven met andere landen, maar dat is verboden
-Leidde tot verzet en vanaf 1825 bestond ong. heel Zuid-Amerika uit onafhankelijke staten
^behalve Guyana en Suriname (pas in 1966 en 1975)

47
Q

veel inheemse bevolking was nog steeds in de greep van elite grondbezitters en vluchtte hierdoor naar de stad. Licht dit verder toe.

A

> inheemse bevolking kreeg schulden, er was een gebrek aan behoorlijke voorziening → pushfactor → veel mensen vluchtte naar de stad
migratie naar de stad tegenwoordig nog steeds gebruikelijk door onleefbaarheid platteland

48
Q

hoe ontstonden dictaturen in Zuid-Amerika en tot wanneer waren deze nog in stand?

A

-na onafhankelijkheid werden tegenstellingen in meningsverschillen tussen de groepen groter
- → politieke instabiliteit → leger grijpt in → dictatuur
- tot ver in de 1900s waren Zuid-Amerikaanse staten dictaturen

49
Q

de periode van 1930 tot 1960 werd gekenmerkt door nieuwe regeringsvorm: populisme
wat is populisme?

A

Regeringsvorm gebaseerd op de tegenstelling tussen de heersende klasse en het volk, zetten zich af tegen de heersende klasse. “populisme” vaak negatief gebruikt. Misleidt zogenaamd de kiezer . Hij maakt gebruik van populaire slogans en zegt wat het volk wil horen. Opgebouwd rond een leider en vaak voorstander van de democratie. Vaak niet zo strak georganiseerd.

50
Q

Hoe ontstaat een populistische beweging? is populisme een rechtse of linkse stroming?

A

grote groepen mensen voelen zich ongehoord→ Het populisme “luistert” naar het volk (wil van het volk uitgangspunt)
er zijn hierin rechtse en linkse stromingen en denkbeelden te vinden