H2 zinnen N-D Flashcards
1
Q
Wie is dat?
A
Wer ist das?
2
Q
Dat is mijn…
A
Das ist mein / meine…
3
Q
Hij / Zij heet…
A
Er/ Sie heißt…
4
Q
Zijn / Haar naam is…
A
Sein / Ihr Name ist…
5
Q
Dat zijn onze…
A
Das sind unsere…
6
Q
Kun je … beschrijven?
A
Kannst du … beschreiben?
7
Q
Hij is mijn…
A
Er ist mein…
8
Q
Zij is mijn…
A
Sie ist meine…
9
Q
Heb je broers of zussen?
A
Hast du Geschwister?
10
Q
Ja, ik heb…
A
Ja, ich habe…
11
Q
Nee, ik heb geen broers en zussen…
A
Nein, ich habe keine Geschwister…