H2 Lektion 3 Flashcards
1
Q
der Anruf
A
het telefoontje
2
Q
mies
A
beroerd
3
Q
das Verhalten
A
het gedrag
4
Q
recht haben
A
gelijk hebben
5
Q
einsteigen
A
instappen
6
Q
der Ärger
A
de irritatie
7
Q
kwaad
A
sauer
8
Q
der Unterricht
A
de les
9
Q
frühstücken
A
ontbijten
10
Q
aufstehen
A
opstaan
11
Q
der Streit
A
de ruzie
12
Q
zu Hause
A
thuis
13
Q
erlauben
A
toestaan
14
Q
sich irren
A
zich vergissen
15
Q
anstrengend
A
vermoeiend