H2 Flashcards
le mariage
het huwelijk
la fête
het feest
le cousin, la cousine
de neef, de nicht
tout le monde
iedereen
j’attends
ik wacht(op)
un/une autre
een ander(e)
là-bas
daar (ginds)
à coté de
naast
souvent
vaak
parfois
soms
mignon(ne)
schattig
pénible
lastig
sympa
aardig, leuk
le/la pauvre
de arme ziel
en train de
bezig met
on vient
we komen
je n’ai pas faim
ik heb geen honger
regarder
kijken(naar)
partager
delen
changer
veranderen
le lapin
het konijn
la tortue
de schildpad
le hamster
de hamster
je m’occupe m
ik zorg voor
l’oiseau m
de vogel
le cochon d’inde
de cavia
vieux, vieille
oud
la nourriture
het voedsel, het eten
le poisson
de vis
heureux, heureuse
gelukkig
malade
ziek
actif, active
actief
gentil(le)
aardig, lief
câlin(e)
aanhalig
donner
geven
intilligent(e)
slim
exister
bestaan
le rendez-vous
de afspraak
acheter
kopen
le portable
de mobiele telefoon
aider
helpen
la tante
de tante
le copain, la copine
de vriend/vriendin
on peut
we kunnen
content(e)
tevreden
la glace
het ijsje
interdit(e)
verboden
arrêter
ophouden, stoppen
j’en ai marre
ik ben het zat
donc
dus
nul(le)
waardeloos
maintenant
nu
vite
snel
peut-être
misschien
gagner
winnen
après
daarna, na
la maison
het huis
présenter
voorstellen
écouter
luisteren
participer à
meedoen aan
la cuisine
de keuken
trouver
vinden
la chambre
de kamer
le salon
de woonkamer