H19 Bloedstolling Flashcards

1
Q

Waar zorgt bloedstolling voor?

A

zorgt dat je niet doorbloedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Als de bloedstolling bloedverlies voorkomt, wat verhinderen ze. Dan ook?

A

verhinderdt binnendringen micro-organismen bij beschadigen van huid of slijmvliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer gebruik je antistollingsmiddelen? (3)

A
  1. behandelen trombose
  2. voorkomen trombose
    3.Hartinfarct of beroerte te voorkomen bij patienten die al eerder aangetroffen zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een trombose?

A

Bloedstolsel in bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar kan een bloedstolsel optreden ?

A
  1. Hart
  2. Hersenen
    3.Longen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat denkt de stollingscascade bij aderverkalking?

A

bloedstolling denkt dat er iets niet klopt met bloedvat dus de cascade gaat activeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe wordt de bloedverlies beperkt? (stolling) (3)

A
  1. Samentrekking bloedvatwand rondom wondje = minder bloedverlies
  2. wondje gaat afdichten door stolsel van binnen door bloedplaatjes (trombocyten) + fibrinedraden (zwakke stosel)
  3. stollingscascade gaat activeren om sterkere en meer trombocyten en fibrine te creeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bij welke ziekte verloopt de bloedstolling niet normaal?

A

Hemofilie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Andere naam voor stolsel

A

trombus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de oorzaak van aderverkalking in het bloedvat en wat zijn de gevolgen? (2)

A
  1. weinig bewegen
  2. vet eten

gevolg ; hartfalen en hartritmestoornissen door aderverkalking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe kan trombose ontstaan? (3)

A
  1. verandering bloedvatwand
  2. verminderde bloedcirculatie
  3. verandering samenstelling bloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Je hebt 2 soort trombose welke zijn dat?

A
  1. arteriƫle trombose - Zuurstofrijk bloed van hart naar rest van lichaam
  2. veneuze trombose - Zuurstofarm bloed van lichaam terug naar hart
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurd er met de zuurstof als je een bloedstolsel in je bloedvat hebt? (3)

A
  1. geen zuurstof naar cellen
  2. cellen kunnen afvalstoffen niet kwijt
  3. cellen sterven af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar bevindt de stolsel zich bij arteriƫle trombose?

A

in de slagaderen door hartproblemen en hypertensie

= hartinfarct of herseninfarct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar bevindt de stolsel zich bij veneuze trombose?

A

in de aderen = bloedprop > trombose been of longembolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het gevolg van arteriƫle trombose? (3)

A

1.Angina pectoris
2. Hartinfarct
3. Herseninfarct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het gevolg van veneuze trombose? (2)

A
  1. Longembolie
  2. Trombosebeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is bij veneuze trombose een vergrote kans op trombose?

A

spataderen in de been

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een embolie?

A

verstopping in slagader of ader in je lichaam > door losgeraakt bloedstolsel = bloedprop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke groepen antitrombotica heb je (4)

A
  1. Anticoagulantia
  2. Trombocytenaggregatieremmers
  3. DOACā€™s
  4. Trombolytica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

In welke 2 groepen kun je anticoagulantia verdelen? (2

A
  1. Heparineafgeleiden
  2. Vitamine K antagonisten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de werking van anticoagulania?
Heparine afgeleiden

A

remmen omzetting van fibrinogeen naar fibrine

23
Q

Welke geneesmiddelen vallen onder de heparinegeleiden? (3)

A
  1. Dalteparine - Fragmin
  2. Nadroparine - Fraxi
  3. Tinzaparine - innohep

subcutaan

24
Q

Wat voor advies geef je bij het injecteren van heparineafgeleiden?

A

Niet telkens op de zelfde plek injecteren = irritatie

25
Q

Wat is een voordeel an haprineafgeleiden? (3)

A
  1. Je hoeft het niet levenslang te gebruiken
  2. Werking = beter en sneller te controleren
  3. Thuis injecteren zelf
26
Q

Voor welke indicatie worden heparineafgeleiden gegeven? ( 2)

A
  1. Na operatie knie en heup
  2. zwangere vrouwen die eerder trombose hebben gehad
27
Q

Wat doen anticoagulantia groep Vitamine K antagonisten?

A

remt werking van vitamine K om protrombine te maken
door op plekken in lever te zitten waar normaal vitamine K zit
geen protrombine

28
Q

Wat is een nadeel van Vitamine K antagonisten? en wat gebeurd er met t bloed?

A

interacties met Antimycotica, macroliden grapefruitsap = bloed wordt meer dun

29
Q

Wat is een voordeel van Vitamine K antagonisten?

A

Tabletvorm

30
Q

Wat gebeurdt er bij een overdosering van orale anticoagulantia (VitaK)

A

onderhuidse bloedingen = blauwe plekken

31
Q

Noem 2 groepen geneesmiddelen uit de groep VItamine k antagonisten en hoelang de werking daarvan is (kort/lang)?

A
  1. Acenocoumarol - kortwerkend
  2. Fenprocoumon - werking die aantal dagen duurt = lang
32
Q

Wie bepaald de dosering van antitrombotica Vita K ?

A

De trombosedienst door je INR waarde

33
Q

Hoe dikker het bloedā€¦. (stollingstijd)

A

hoe snel je bloed stolt

34
Q

Als je veel vitamine K hebt en Vitamine k antagonisten inneemt, is je dosering dan hoger of lager?

A

Hoger, want het breekt de hoeveelheid vitamine k af

35
Q

Wat is een goede waarde voor je INR?

A

Tussen de 2 en 3,5

hoger dan 3.5 = bloed dun

36
Q

Wat doet de groep Trombocytenaggregratieremmers?

A

Remmen de bloedplaatjes waardoor stolsel niet kan worden gevormd

37
Q

Voor wat worden trombocytenaggregratieremmers preventif gegeven om te voorkomen? (4)

A

1.Niewe hartinfarct
2. Herseninfarct
3. Tia
4. of andere aandoening van bloedvaten in hersenen

38
Q

Hoort de trombocytenaggregratieremmers bij de stolllingscascade?

A

nee zij remmen alleen samenkomen van bloedplaatjes aan de vaatwand = kans op vorming bloedstolsel is lager

39
Q

Welke geneesmiddelen vallen onder de groep Trombocytenaggregratieremmers? ( 5)

A
  1. Acetylsalicylzuur 80 mg = bloedverdunner + carba = meest gebruikt
  2. Carbasalaatcalcium
  3. Clopidrogel 75mg
  4. Dipyridamol
  5. Prasugrel & ticagrelor
40
Q

Voor wat word clopidrogel gegeven? (2)

A
  1. Bij overgevoeligheid acetyl
  2. of icm acetyl gegeven na hartoperatie
41
Q

Wanneer wordt dipyridamol voorgeschreven? En waarmee wordt het gecombineerd

A

bij CVA / TIA gehad icm acetylsalicylzuur

42
Q

Wanneer geef je pasugrel en ticagrelor ? (2) icm?, het verminderd complicaties vanā€¦?

A

na hartinfarct icm acetylsalicylzuur
het verminderd complicaties van bloedstolling in 1e periode na hartinfarct

43
Q

Wat zijn de bijwerkingen van Vitamine K antagonisten? (3)

A
  1. bloedingen = blauwe plekken
  2. misselijkheid
  3. braken
44
Q

Wat is de bijwerking van trombocytenaggregratieremmers? (2)

A
  1. Maagklachten
  2. Blauwe plekken
45
Q

Waar staat de afkorting DOACā€™s voor?

A

Direct orale anticoagulantia

46
Q

Welke geneesmiddelen vallen onder de DOACā€™s en wat doenze? (4)

A
  1. Dabigatran - Pradaxa - remt trombine
  2. Rivaroxaban - Xarelto
  3. Apixaban - Eliquis
  4. Edoxaban - Lixana

2,3,4 remmen omzetten van protrombine naar trombine waardoor bloed minder stolt

47
Q

Wanneer geef je DOACS > trombosebeen

A

Trombosebeen na knie- of heup operatie te voorkomen

48
Q

Wat is de voordeel van DOACā€™s ? (2)

A
  1. Dat ze even effectief zijn als vitamine K
  2. Minder bloeding complicaties zoals hersenbloeding geven
49
Q

Wat is absoluut onmisbaar bij een Eu onder de groep DOACā€™s ?

A

Nierfunctie moet recent zijn, dosering hangt af van nierfunctie anders kunnen er bloeding ontstaan

50
Q

Wat zijn de bijwerkingen van DOACā€™s? (5)

A
  1. bloedingen = blauwe plekken
  2. Maagdarm klachten
  3. Misselijkheid
  4. Buikpijn
  5. Diarree
51
Q

Wanneer geef je bij DOACā€™s een maagbeschermer mee?

A

niet nodig alleen bij andere medicatie die patiƫnt gebruikt die maagbloedingen kan veroorzaken

52
Q

Wat doen Trombolytica?

A

Lossen bloedstolsel die al gevormd zijn op

53
Q

Bij welke aandoening geef je trombolytica direct ?

A

Bij een hartinfarct krijgt patiƫnt dat gelijk toegediend

54
Q

Voorbeelden van Trombolytica? (2)

A
  1. Alteplase
  2. Urokinase

gaan alleen in ziekenhuis