H.14 Fysieke ontwikkeling Flashcards

1
Q

adolescentie

A

ontwikkelingstijd tussen kind en volwassen. 12-22 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

puberteit

A

de periode van rijping waarin de geslachtshormonen zich volledig ontwikkelen. meisjes begint 11/12 jaar, jongens 13/14 jaar. 12-18 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

pubertaire groeispurt

A

periode van zeer snelle groei in de lengte en gewicht tijden de adolescentie. meisjes start dit 2 jaar eerder (10 jaar).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

primaire geslachtskenmerken

A

kenmerken die worden geassocieerd met de ontwikkeling van de organen en structuren van het lichaam die rechtstreeks betrekking hebben op de voorplanting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

secundaire geslachtskenmerken

A

zichtbare tekenen van seksuele rijping die niet directe betrekking hebben op de geslachtshormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

menarche

A

het tijdstip waarop de eerste menstruatie plaatsvind. verschilt heel erg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

geslachtskenmerken bij meisjes

A

primaire; verandering in vagina en baarmoeder
secundaire; ontwikkeling van borsten en schaamhaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

spermarche/semenmarche

A

de eerste zaadlozing bij jongens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

geslachtskenmerken bij jongens

A

primaire; lul, prostaatklier, ballen, scrotum
secundaire; schaamhaar stem lager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

prefrontale cortex

A

een hersengebied dat betrokken is bij vele executieve functies en daarbij horende vaardigheden zoals plannen, hogere cognitie, doelen stellen, beslissingen nemen, herinneren en uitvoeren van motorische vaardigheden, inschatten, oordelen, impulsbeheersing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe is de slaap van adolescenten

A

hebben 9 uur slaap nodig. interne biologische klok verandert en loopt niet gelijk met school. worden later op de avond pas moe. 50% haalt niet genoeg slaap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

stress

A

de lichamelijk en emotionele reactie op gebeurtenissen die ons bedreigen of uitdagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

stressoren

A

gebeurtenissen en omstandigheden die een bedreiging vormen voor het welzijn. hoeven niet onplezierige gebeurtenissen te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

acute stressoren

A

plotselinge eenmalige gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

chronische stressoren

A

doorlopende gebeurtenissen of vaste omstandigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

coping

A

poging om de dreiging die tot stress leid te beheersen, te reduceren of te leren verdragen. manier waarop iemand met stress omgaat.

17
Q

overgewicht

A

BMI hoger dan 25

18
Q

matig overgewicht

A

BMI tussen 25 en 30

19
Q

obesitas

A

BMI van 30

20
Q

anorexia nervosa

A

eetstoornis waarbij mensen weigeren voldoende te eten terwijl ze ontkennen dat hun gedrag abnormaal is. ze zoeken controle over eten en gewicht, want zijn vaak rest van controle kwijt.

21
Q

boulimia nervosa

A

eet wel maar kotst het allemaal uit of gebruiken laxeermiddelen om het kwijt te raken. compensatie gedrag. door prestatiedruk, vergelijking, omgeving

22
Q

eetbuistoornis

A

persoon neemt grote hoeveelheid voedsel binnen. snel en tot het moment van misselijkheid. vervolgens controleverlies en schaamte ervaren.

23
Q

Standaridized Mortality Rate (SMR)

A

verhouding tussen het normale sterftecijfer in een populatie en het sterftecijfer van een subgroep

24
Q

lifetime prevalentie

A

het aantal mensen die de aandoening op een bepaald moment in hun leven hebben meegemaakt

25
Q

drugs

A

verzamelnaam voor geneesmiddelen en genotsmiddelen die een meer of minder drogerende, verdovende, opwekkenede weking hebben en die tot verslaving kunnen leiden

26
Q

verlsaving

A

een biologische of psychische afhankelijkheid van een middel bij gebruiker, waardoor ze steeds heftiger naar gaan verlangen. het lichaam raakt gewend aan de stof dat het niet meer zonder kan functioneren

27
Q

bingedrinken

A

in korte tijd veel alcohol drinken

28
Q

soa

A

seksueel overdraagbare aandoening

29
Q

Acquired Immune Deficiency Syndrome (aids)

A

soa die word veroorzaakt door hiv

30
Q

chlamydia

A

bacteriele infectie en de meest voorkomende soa

31
Q

genitale wratten

A

veelvoorkomende soa, ongevaarlijk

32
Q

Humaan PapillomaVirus (HPV)

A

groep virussen die de huid en slijmvliezen van de aarsstreek en geslachtsorganen kan besmetten. wratachtige letsels

33
Q

genitale herpes

A

veelvoorkomende soa, veroorzaakt door een virus dat blaasjes en zweertjes oplevert

34
Q

gonorroe

A

erg besmettelijk, veroorzaakt door bacterie die de slijmvliezen van geslachtsorganen kan besmetten