H14 Flashcards

1
Q

wat zit er veel in spiercellen?

A

mitochondrieen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke 2 manieren kunnen spieren ingedeeld worden op bouw?

A
  • dwarsgestreept spierweefsel

- glad spierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke 3 dingen kunnen spieren worden ingedeeld in vorm?

A
  • lengte spieren
  • kringspieren
  • ‘netvormig’ (hart)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke 2 aansturing mogelijkheden zijn er bij spieren?

A
  • willekeurig/bewust

- onwillekeurig/onbewust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke verbindingen worden veel sneller verbroken en gemaakt in snelle spiervezels?

A

actine en myosine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat vergroot de kracht training ?

A

volume van snelle spiervezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat vergroot duur training?

A

vergroot aantal bloedvaten rondom alle spiervezels en de hoeveelheid mitochondrieen in de spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe heet een tegengestelde beweging?

A

antagonisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

als een zintuig door de geschikte prikkel (= ………..) wordt geprikkeld en deze prikkel word overschreden (………) zintuig gaat …… maken.

A

adequate, drempelwaarde, impulsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

via welke weg gaan de impulsen ?

A

via zenuwen naar de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat gebeurt er met je kringspieren en je pupil als er fel licht is en zwak licht is?

A

fel licht:

  • kring spieren rond iris trekken samen
  • pupil wordt klein

zwak licht:

  • kringspieren ontspannen
  • pupil wordt groot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn kegeltjes?

A

daarmee kun je kleuren waarnemen (blauw, rood, groen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is gele vlek ?

A

daar kan je scherpst mee zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn staafjes?

A

zintuig cellen in het netvlies, geschikt om grijstinten mee waar te nemen, omdat ze een lage drempelwaarde hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is bijziend?

A

dichtbij wel scherp, veraf niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is verziend?

A

dichtbij niet scherp, ver af wel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is staar?

A

komt voor bij ouderen, vertroebeling van de ooglens door afbraak van eiwitten

18
Q

hoe gaat een reflex?

A

prikkel -> zintuig -> zenuw-> ruggenmerg-> hersenen-> ruggenmerg-> zenuw-> spier

19
Q

hoe kan je het zenuwstelstel opdelen?

A

zenuwstelsel
|
———————————————-
| |
autonoom animaal
zs. zs.

20
Q

in welke 2 zenuwstelsels kan je het autonome zenuwstelsel opdelen?

A

orthosympatische zenuwstelsel en parasympatische zenuwstelsel

21
Q

wat is het autonoom zenuwstelsel?

A

niet onder invloed van wil, regelt de werking van darmen, longen , hart en andere organen

22
Q

wat is het animaal zenuwstelsel?

A

staat onder invloed van je wil, gebruik je bij bewegingen van skeletspieren en waarnemingen door je zintuigen

23
Q

wat doet het orthosympatische zenuwstelsel?

A

actief tijdens actie, ondersteunt werking skeletspieren

24
Q

wat doet het parasympatische zenuwstelsel?

A

ondersteunt rust en herstel van je lichaam, antagonist

25
Q

waar uit bestaat het centrale zenuwstelsel?

A

grote hersenen, kleine hersenen, ruggenmergen, herstenstam

26
Q

wat doen de grote hersenen?

A

verwerken informatie voorkanten hersenschors

27
Q

wat doen de kleine hersenen? waar gaan de impulsen langs?

A

coördineert spieren ( impuls gaat via hersenen -> ruggenmerg-> zenuwen van verschillende spieren )

28
Q

wat doet de hersenstam?

A

ademhaling, bloeddruk

29
Q

wat doet het ruggenmerg ?

A

vormt snelweg voor impulsen vanuit je hersenen naar je spieren en organen, bevat tastreceptoren

30
Q

wat is de primaire visuele schors?

A

impulsen komen binnen

31
Q

wat is de secundaire visuele schors?

A

koppelt deze impulsen aan personen of herinneringen

32
Q

negatieve terugkoppeling?

A

correctie door effector waardoor je naar de oorspronkelijke norm waarde gaat

33
Q

chiasma opticum

A

beiden ooglenzen kruisen elkaar

34
Q

dendriet?

A

ontvangt informatie en geeft door aan cellichaam

35
Q

axonen?

A

vervoerd impuls vanaf cellichaam naar synaps

36
Q

welke eiwitten pompen Na en K?

A

membraan

37
Q

myelineschede?

A

isolerende laag rondom axonen, bestaat uit cellen van Schwann

38
Q

waardoor kan een impuls sneller gaan?

A

door insnoering

39
Q

neurotransmitters ?

A

stof waarmee andere felle stimuleert of remt

40
Q

stimulerend neurotransmitter ?

A

na kanaaltjes gaan open

41
Q

remmend neurotransmitters ?

A

na kanaaltje gaat dicht

42
Q

motorisch eindplaatje?

A

synaps die eindigt op spier