2.1 Flashcards

1
Q

welke 10 organisatie niveau’s zijn er? + kijk in boekje en benoem elk onderdeel!

A
  1. molecuul
  2. Organel
  3. Cel
  4. Weefsel
  5. Orgaan
  6. Orgaanstelsel
  7. Organisme
  8. Populatie
  9. Ecosysteem
  10. Aarde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke levenskenmerken zijn er?(5)

A

beweging, groei, voortplanting, stofwisseling, reageren op prikkels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat doet de kern van een cel?

A

Bevat DNA met bouw instructies voor het maken van eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat doet het Golgi-Systeem?

A

Transportsysteem, bewerkt eiwitten, snoert blaasjes af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat doet het celmembraan?

A

Voorkomt het willekeurig uitwisselen van stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat doen mitochondriën?

A

Energie centrale van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat doet een lysosoom?

A

Breekt versleten organellen af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat doen transportblaasjes?

A

Transport van eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat doet het ER?

A

Transportstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat doet een centrosoom?

A

Speelt een rol bij celdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat doet een celskelet?

A

Geeft stevigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat doen ribosomen?

A

Vormen eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn receptor eiwitten?

A

Zit in celmembraan, maakt contact met specifieke stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly