H13

Question 1

Kwalitatieve analyse

Answer 1

analysetechniek gebaseerd op het identificeren van stoffen.

Question 2

Kwantitatieve analyse

Answer 2

analysetechniek gericht op het nauwkeurig meten van de hoeveelheid aanwezige stof.

Question 3

Destilleren en indampen

Answer 3

scheidingsmethoden die berusten op het verschil in kookpunt van stoffen.

Question 4

Destillaat

Answer 4

vloeistof met het laagste kookpunt wat wordt afgescheiden en opgevangen.

Question 5

Residu

Answer 5

wat overblijft.

Question 6

Bezinken

Answer 6

onopgeloste deeltjes hebben een hogere dichtheid dan water en zakken vanzelf naar de bodem.

Question 7

Centrifugeren

Answer 7

sneldraaiende beweging waarbij de stof met de grootste dichtheid naar buiten wordt geslingerd.

Question 8

Bezinken en centrifugeren

Answer 8

scheidingsmethoden die worden toegepast op heterogene mengsels, zoals suspensies en emulsies.

Question 9

Filtreren

Answer 9

berust op verschil in deeltjesgrootte van stoffen.

Question 10

Extraheren

Answer 10

scheidingsmethode die berust op het verschil in oplosbaarheid tussen stoffen.

Question 11

Wassen

Answer 11

het scheiden van gasmengsels doordat bepaalde gassen wel oplossen in een specifiek oplosmiddel en andere niet.

Question 12

Absorberen

Answer 12

scheidingsmethode die gebruikmaakt van het verschil in aanhechtingsvermogen → berust op verschil in interactie tussen de verschillende stoffen.

Question 13

Reagens

Answer 13

een stof die een selectieve, waarneembare reactie aangaat met een andere stof waardoor de aanwezigheid van die stof zichtbaar wordt gemaakt.

Question 14

Onafhankelijke variabele

Answer 14

grootheid die je varieert

Question 15

Afhankelijke variabele

Answer 15

hetgeen je meet

Question 16

Controlevariabelen

Answer 16

alle andere factoren die je constant houdt

Question 17

Chromatografie

Answer 17

berust op een tweefasensysteem.

Question 18

Mobiele fase

Answer 18

voert bestanddelen uit het monster mee vanuit het opbrengpunt.

Question 19

Stationaire fase

Answer 19

kan een vaste stof zijn of dun vloeistoflaagje dat is gebonden aan een vast oppervlak en daardoor stilstaat.

Question 20

Analieten

Answer 20

te analyseren stoffen

Question 21

Referentiestoffen

Answer 21

stoffen die vermoedelijk in het monster voorkomen.

Question 22

Gaschromatografie

Answer 22

analysemethode die gebruikmaakt van een lange en vaak dunne kolom die aan de binnenkant is voorzien van een dunne film van een stilstaande vloeistof (stationaire fase). Door deze kolom stroomt een constante gasstroom (mobiele fase).

Question 23

Retentietijd

Answer 23

vertraging van de stof, specifiek voor de stof en wordt gebruikt om de stof te identificeren.

Question 24

Piekoppervlakte

Answer 24

maatgevend voor de hoeveelheid stof.

Question 25

Interne standaard

Answer 25

Is een hulpstof die wordt toegevoegd aan het monster zodanig dat de concentratie van deze hulpstof exact bekend is.

Question 26

massaspectrometrie

Answer 26

kwalitatieve en kwantitatieve analysetechniek.

Question 27

Titraties

Answer 27

een kwantitatieve analysetechniek die gebruikmaakt van een aflopende chemische reactie.

Question 28

Eindpuntbepaling

Answer 28

bij een titratie moet je op een of andere manier kunnen vaststellen dat het equivalentiepunt is bereikt.

Question 29

Directe titratie

Answer 29

analiet reageert direct met de titrant.

Question 30

Indirecte titratie

Answer 30

analiet eerst omzetten in een andere stof, die je wel kunt titreren.

Question 31

Terugtitratie

Answer 31

wanneer het reactieproduct eenvoudig kan worden verwijderd → aan de analiet wordt een nauwkeurige overmaat toegevoegd.