H10 woordenschat Flashcards

1
Q

het biotoop

A

Een gebied met een uniform en geografisch herkenbaar landschapstype waarin een bepaalde levensgemeenschap voorkomt. Bekende biotopen zijn de heide, een bos, de zee, een vijver, een moeras, de savanne….

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de habitat

A

De specifieke leefplek van een organisme in een biotoop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het ecosysteem

A

Het geheel van interacties tussen de biotische factoren (de levensgemeenschap: producenten, consumenten, reducenten en detrivoren) en de abiotische factoren (licht, water, mineralen, zuurtegraad…).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de niche

A

De specifieke rol of taak van een organisme in een ecosysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de sleutelsoort

A

Soorten die een opvallend grotere rol vervullen dan andere soorten in een ecosysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de tredplant

A

Planten die zijn aangepast aan sterke betreding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de betreding

A

Het vertrappelen van de bodem door mens en dier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de begrazing

A

Zich voeden met gras.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de bemesting

A

De toevoer/aanbreng van meststoffen.(fosforzuur, H3PO4)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de nutriënt

A

Voedingsstoffen zoals nitraten en fosfaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de stikstofminnende plant

A

Plantensoorten die goed gedijen op stikstofrijke bodems.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de eutrofiëring

A

De overdreven toename van anorganische voedingsstoffen zoals fosfaten en nitraten in het grond- en oppervlaktewater.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het broeikasgas

A

Gassen die het vermogen hebben om warmtestraling van de zon te absorberen en geleidelijk in alle richtingen weer af te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het trofisch niveau

A

De plaats van een organisme in een voedselketen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de energiestroom

A

Energie die van het ene trofische niveau doorgegeven wordt naar het volgende trofische niveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de piramide van energie

A

Een grafische weergave van de energiewaarde van elk trofisch niveau uit de voedselketen.

16
Q

de piramide van biomassa

A

Een grafische weergave van de biomassa van elk trofisch niveau uit de voedselketen, waarbij de producenten steeds de basis vormen.

17
Q

de biomassa

A

De totale hoeveelheid droge massa in organismen

18
Q

Fytoplankton

A

produceert 70% van de zuurstof in de lucht

19
Q

de watercyclus

A

Een kringloop die de voortdurende beweging van water op, boven en onder het aardoppervlak toont.

20
Q

de evaporatie

A

De vorming van waterdamp uit open water of bodem

21
Q

de transpiratie

A

De afgifte van waterdamp doorheen huidmondjes van planten.

22
Q

de evapotranspiratie

A

De som van evaporatie en transpiratie, die dus het ontstaan van waterdamp uit de bodem en de vegetatie omvat.

23
Q

de fossiele brandstof

A

Organische restanten die zich in de bodem na lange tijd hebben omgevormd tot brandstoffen zoals aardolie, aardgas of steenkool.

24
Q

de koolstofcyclus

A

Een kringloop die de beweging van koolstof op, boven en onder het aardoppervlak toont.

25
Q

de stikstofcyclus

A

Een kringloop die de beweging van stikstof op, boven en onder het aardoppervlak toont.

26
Q

de stikstoffixatie

A

Omzetting en vastzetting van stikstofgas (N2) naar stikstofhoudende verbindingen die wel via plantenwortels opgenomen kunnen worden.

27
Q

de stikstoffixerende bodembacterie

A

Bacteriën die het stikstofgas omzetten naar ammonium (NH4 +).

28
Q

de ammonificatie

A

De omzetting van stikstofgas naar ammonium (NH4 +).

29
Q

de nitrietbacterie

A

Bacteriën die ammonium omzetten naar nitriet (NO2 -).

30
Q

de nitraatbacterie

A

Bacteriën die nitriet omzetten naar nitraat (NO3 - ).

31
Q

de nitrificatie

A

Het omzetten van ammonium naar nitriet (via nitrietbacteriën) en uiteindelijk naar nitraat (via nitraatbacteriën).

32
Q

de denitrificerende bacterie

A

Bacteriën die een deel van de nitraten in de bodem terug omzetten naar zuurstofgas en stikstofgas.

33
Q

antigif

34
Q

de denitrificatie

A

Het omzetten van nitraten in de bodem naar zuurstofgas en stikstofgas.