H10: denken Flashcards

1
Q

Mentale representaties

A

Mentale code van iets dat je ziet, waarover je nadenkt, om het vast te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Denken

A

cognitief proces dat betrokken is bij het vormen van nieuwe mentale representaties door beschikbare informatie te manipuleren en op een zinvolle manier te ordenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bouwstenen van het denken:

A
  • Concepten
  • Cognitieve plattegronden
  • Schema’s & scripts
  • Denken & hersengebieden
  • Intuïtie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Concepten

A

Mentale representaties van categorieën of ideeën gebaseerd op ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Conceptvorming

A

Het vermogen om ervaringen onder te brengen in vertrouwde mentale categorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Natuurlijke concepten

A

Ontwikkeld op basis van ervaringen
- Prototype
- Exemplarisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Prototype

A

Gemiddelde maken van alle ervaringen van een bepaald concept dat we ooit gehad hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Exemplarisch

A

Kopie opslaan van elk exemplaar. Verzameling van exemplaren vormt zo ons concept

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Artificieel concept

A

Gedefinieerd door regels & kenmerken (nooit zelf ervaren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cognitieve plattegronden

A

Mentale representatie van een fysieke ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Schema

A

Cluster van verwante concepten die een algemeen kader vormen voor het denken over thema’s, gebeurtenissen, personen, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gebruik van schema’s

A
  • Verwachtingen
  • Gevolgtrekkingen te maken
  • Scripts als schema’s van gebeurtenissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Script

A

Een cluster van informatie over reeksen van gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Intuïtie

A

Vermogen om een oordeel te vormen zonder bewust te redeneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vaardigheden van goede denkers:

A
  • Probleem oplossend denken
  • Redeneren
  • Beslissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Problem solving

A

Erkennen dat er een probleem is en via een aantal stappen tot een oplossing komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Redeneren

A

Conclusies trekken uit premissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Beslissen

A

Maken van een keuze uit verschillende mogelijkheden met elk verschillende consequenties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Divergent denken

A

Alle relevante mogelijkheden overwegen

20
Q

Algoritme

A

Methode die in een aantal stappen altijd een oplossing levert

21
Q

Heuristiek

A

Methode die meestal een oplossing levert (intuïtieve & flexibele strategieën)

22
Q

Bruikbare heuristieken:

A
  • Terugwerken
  • Zoeken naar analogieën
  • Deel een groot probleem op in kleiner problemen
23
Q

Mental sets

A

De neiging om een nieuw probleem te benaderen op een manier die je bij een eerder probleem hebt gebuikt

24
Q

Functionele gefixeerdheid

A

Het onvermogen om een nieuwe toepassing te zien voor een voorwerp dat al met iets anders geassocieerd is

25
Q

Lateraal denken

A

Anders ordenen van informatie

26
Q

Inductief redeneren

A

Je redeneert van een specifiek geval naar een algemeen geval

27
Q

Deductief redeneren

A

Je redeneert van een algemeen geval naar een specifiek geval

28
Q

Oorzaken van slecht oordelen:

A
  • Confirmation bias
  • Hindsight bias
  • Anchoring bias
  • Representativeness bias
  • Availability bias
  • De tiranie van de keuze
29
Q

Inhoudelijke denkstoornissen

A

Gedachten waarvan de inhoud niet overeenkomt met wat de gemiddelde mens ervaart (wanen)

30
Q

Formele denkstoornissen

A

De gedachtegang is niet te volgen

31
Q

Wanen

A

Een ongewone opvatting die net overeenkomt met de werkelijkheid waaraan met overtuiging wordt vastgehouden, ondanks het bewijs van het tegendeel & dat de opvatting niet gedeeld wordt met anderen

32
Q

Theory of mind

A

Menselijk vermogen om zich een beeld te vormen van het perspectief van een ander

33
Q

Mentaliseren

A

Gedrag van jezelf en anderen proberen te begrijpen door het te koppelen aan onze mentale toestanden

34
Q

Mentale toestanden

A

Emoties, overtuigingen, wensen, gedachten

35
Q

Hinting task

A

Mensen hints geven en kijken of mensen in staat zijn om een niet letterlijk gezegde boodschap te bepalen uit een aantal hints

36
Q

Attributiestijl

A

De manier waarop mensen het gedrag van zichzelf en van anderen verklaren in termen van oorzaak en gevolg

37
Q

Externe attributie

A

Oorzaken worden gezien als liggend buitend e betrokkene

38
Q

Interne attributie

A

Oorzaken worden gezien als liggend binnen de betrokkene

39
Q

Jumping to conclusions

A

Mensen met wanen gaan heel weinig evidentie verzamelen om een conclusie te trekken

40
Q

Cognitieve remediatie therapie

A

Leren nadenken over je eigen denken

41
Q

Rumineren

A

vorm van piekeren waarbij we nog meer gaan herkauwen, niet kunnen loslaten, in een spiraalkomen van negatieve gedachten

42
Q

Gevolgen van rumineren:

A
  • Stemming
  • Aandacht & concentratie
  • Probleemoplossend denken
43
Q

Savoring

A

Pos/neg gevoelens koesteren

44
Q

Dampening

A

Pos/neg gevoelens verkleinen

45
Q

Autobiografische geheugentaak

A

Mensen moeten een herinnering oproepen die ze associëren met het woord die ze zagen

46
Q

Overalgemeen geheugen

A
  • Permanent
  • Verbeteren door middel van geheugentraining