H.1 Begripsomschrijving Flashcards

1
Q

Definitie Opvoeden

A

complex fenomeen

dagdagelijks samenleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

soorten opvoeding

A

functionele opvoeding

intentionele opvoeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Functionele opvoeding

A

80%

onbewust (impliciete opvoeding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Intentionele opvoeding

A

20%

bewust (expliciete opvoeding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Definitie opvoeder

A

gedurende langere tijd
dagdagelijks
samenleven
verantwoordelijk gevoel voor toekomst kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Opvoeden is … (3)

A

complementair
circulair
multifactorieel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Interdependente asymmetrie

A

interdependent: wisselwerking in beide richtingen
asymmetrie: ouders/opvoeders hebben meer invloed op kind dan kind op ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Temperamentkenmerken

A
  • genetische factoren
  • neurobiologische factoren
  • pre-, peri- en postnatale invloeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ouders hanteren hun opvoeding vanuit volgende aspecten…

A
  • Hun persoonlijkheidskenmerken

- Hun eigen opvoedingsgeschiedenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Advies formuleren voor ouders:

A

afweging tussen haalbaar en wenselijk
genoeg tijd geven
niet te ver buiten comfort zone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Opvoedingsgeschiedenis

A
Indirecte invloed (de gs)
Directe invloed (soort lijstje maken van wat wel en niet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Transgenerationele overdracht

A

Problematieken worden vaak van de ene op de andere generatie overgegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pedagogisch besef

A

Erin slagen om het gedrag dat je kind stelt en de signalen die je kind uitzendt, om die op een juiste manier te interpreteren en juiste betekenis aan kunnen verlenen en dus ook op juiste manier reageren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Baartman over pedagogisch besef

A

Ouders die hun kind tekortdoen, zijn ouders die een beperkt of te weinig ontwikkeld pedagogisch besef hebben > vaak zijn er belangenconflicten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gezinsorganisatie

A

de ongeschreven regels wie met wie in interactie treedt in het gezin en op welke manier dit gebeurt

  • afgrenzingsprocessen
  • coalitie- en alliantiestructuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Algemene gezinskenmerken

A
  • de gezinsorganisatie
  • de gezinscultuur
  • de gezinsdynamiek
17
Q

3 afgrenzingsprocessen

A
  • ruimtelijke territorium
  • psychisch territorium
  • handelingsterrein
18
Q

Afhankelijk van hoe gezinnen omgaan met de afgrenzingsprocessen zijn er twee typologieen voor gezinnen.

A
  • Kluwen
  • Los zand

Het is een continuum. In elk gezin moet er verbinding zijn, maar ook ruimte voor autonomie.

19
Q

Alliantiestructuur

A

nauwere verbindingen tussen (twee of meer) gezinsleden zonder dat ze zich keren tegen derden (voelt natuurlijk)

20
Q

Coalitie

A

nauwere verbinding tussen gezinsleden keren tegen derden (destructief)

21
Q

Soorten coalities

A
  • Triangulatie
  • stabiele opvoeder-kind coalitie (kind kiest kant van een van de ouders)
  • detouring > zondebokpositie
22
Q

triangulatie

A

driehoeksverhouding (vaak bij conflict tussen ouders, kind moet kant kiezen)

23
Q

detouring

A

coalitie waarbij ouder(s) zich keert tegen het kind (het kind is de zondebok)

24
Q

parentificatie

A

wordt te veel gevraagd van kinderen. Als te ver gaat dan redresseren en en terugstap bij de ontwikkeling van kind

25
Q

gezinscultuur

A

opvattingen, expressieve symbolen en waarden, in termen waarvan de gezinsleden hun situatie, zichzelf en hun onderlinge betrekkingen definieren, hun gevoelens uitdrukken en hun mening geven
Sturen onbewust de gezinsstructuur

26
Q

gezinsdynamiek

A

welke morfogenetische eigenschappen het gezin heeft, hoe een gezin is opgebouwd

27
Q

Welk model heeft Bronfenbrenner gemaakt?

A

Ecologisch model,
eerste man die ontwikkeling van het kind in de context plaats.
Het model bestaat uit verschillende lagen, hoe dichter bij kind, hoe meer direct invloed.

28
Q

Beschrijf de lagen van het ecologische model van Bronfenbrenner.

A

De lagen zijn bidirectioneel.

  • Microsysteem: direct in contact met kind (zus, broer, …)
  • Mesosysteem: relaties tussen structuren op mircrosysteem (relatie tussen ouders en mensen van kinderopvang)
  • Exosysteem: situaties waarin het kind niet aanwezig is, maar die wel van invloed zijn op situaties waarin kind wel aanwezig is (bv, klas van broer)
  • Macrosysteem: cultuur en subcultuur
  • Chronosysteem: tijdslijn; veranderingen doorheen tijd die een invloed hebben op verschillende lagen
29
Q

Welk model hoort bij Belsky?

A

Procesmodel (om kans te berekenen in hoeverre mishandeling voorkomen)

30
Q

Procesmodel 3 beinvloedende factoren

A
  • Ouderfactoren (eigen kindertijd en PH)
  • Context van de ouders (sociale steun, goede relatie, werk)
  • Kindfactoren (temperament, PH)
31
Q

Beschrijf het procesmodel van Belsky.

A

Het is een hierarchisch model waarbij de ouderfactoren het meeste invloed hebben, daarna de context en dan de kindfactoren.
Het systeem werkt met ‘buffering’. Dit kan lineair en non-lineair/cummulatief zijn

32
Q

Het buffering system

A

Relatie tussen de kwaliteit van de opvoeding en het aantal tekorten.
Lineair: evenveel risicofactoren als bufferfactoren = balans
Non-lineair/cummulatief: vanaf 3 of meer risicofactoren dan cummulatief effect; de risicofactoren versterken elkaar –> sneeuwbaleffect

33
Q

Tekorten van procesmodel

A
  • Belsky teveel gefocust op risicofactoren
  • Context niet voldoende beschreven (beperkt tot microniveau)
  • Buffering is onvoldoende theoretisch gefundeerd
34
Q

Welk model hoort bij Bakker?

A

Balansmodel

35
Q

Wat is het balansmodel?

A

Kader voor het beleid en praktijk inzake gezins- en opvoedingsondersteuning.
Protectieve factoren: mogelijkheid op problemen doen afnemen (draagkracht)
Risicofactoren: mogelijkheid op problemen toenemen (draaglast)