H1 Flashcards

1
Q

Cases

A

Individuen, organisaties, landen, groepen, patiënten, interactievormen (relaties),
beslissingen, projecten, nieuwe lesmethode, onderzoeksopzet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Rival theorie

A

Concurrerende theorie. Geeft aan waarom bepaalde methode juist niet zou werken of geeft andere verklaring voor gevonden uitkomst. Versterkt onderzoeksdesign en schept theoretisch denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Dubbelblind protocol

A

Noch de ontvangers van de behandeling, noch de therapeuten worden geïnformeerd over de gegeven behandeling. Lastig bij psychologische behandelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Case studie (gevalsstudie):

A

Gedetailleerd onderzoek van één specifiek geval of een klein aantal gevallen
Potentieel rijke opname van materiaal waarin observaties gemaakt kunnen worden op verschillende niveaus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Componenten starten case studie: (3)

A

1) Omgaan met diverse bewijzen
* Om kunnen gaan met verschillende soorten bewijs
* Elk bewijs op eigen manier gebruiken
* Meest gebruikte manieren: documentatie, archiefbestanden, interviews, directe observatie, participatie observatie en fysieke artefacten
* Triangulatie
- Drie of meer bewijsmaterialen moeten samen bewijs leveren om nulhypothese te verwerpen
- Het convergeren van verschillende bronnen van bewijs
- Optelsom om tot een ‘feit’ te komen

2) Verwoorden onderzoeksvraag en theoretische kwestie
* Data verzameling, de richting en design hangen af van je onderzoeksvraag en theoretische kwestie gerelateerd aan je onderzoeksvraag.
* Voornamelijk ‘hoe’ en ‘waarom’ vragen

3) Productie/opstellen van onderzoeksdesign

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Triangulatie

A
  • Drie of meer bewijsmaterialen moeten samen bewijs leveren om nulhypothese te verwerpen
  • Het convergeren van verschillende bronnen van bewijs
  • Optelsom om tot een ‘feit’ te komen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kenmerken toegepaste gedragsanalyse (5)

A

1) Focus direct waarneembaar gedrag kwantificeren

2) Omgeving zoveel mogelijk beheersen om verstorende variabelen uit te sluiten

3) Poging om baseline stabiel is voor behandeling wordt ingevoerd (minimale fluctuatie)

4) Behandeling gebaseerd op versterkingsprincipes

5) Visuele analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geschiedenis onderzoek (5)

A

1) Early experimental studies sociale wetenschappen
* Individueel
* Duidelijke uitkomsten
* Geen statistieke analyse
* Bij geluid spray water in je gezicht. Na veel herhaling knipper je ook zonder spray bij het geluid

2) Ontwikkeling van inferentiële statistiek:
* Generaliseren van steekproef naar populatie
* Vergelijken van verschillende groepen
* Meer experimentele groep designs, minder case studie

3) Early case studies in klinisch onderzoek
* Geen experimentele controle
* Lastig te repliceren
* Alleen succesvolle studies gerapporteerd
* Case studies werden minder populair en groep designs meer populair
- Soms groep designs minder bruikbaar dan case studies (bijv. bij grote verschillen binnen een groep)
* Zijn altijd cases gebruikt, maar zonder vast design
* Kijken naar verleden, gedrag, aandoeningen, enz.
* Weinig oog voor kwaliteit onderzoek (validiteit/betrouwbaarheid)

4) Single case experimental designs
* Maximaliseren experimentele controle
* Minimaliseren bedreiging externe- en interne validiteit

5) Case studies
* Ontwikkelen methodologie (ontwerp onderzoek en analyse gegevens) voor specifieke gevallen
* Grootschalige groepen en single cases samen brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Selectie cases (5)

A
  1. Kritieke cases :
    - Tegenvoorbeeld, kijken hoe ver je kan gaan
    - Falsificeerbaarheid.
    - Gaat je theorie dan ook nog op?
  2. Unieke cases / extreme cases:
    - Bijzondere cases
    - Dit is de ultieme vorm van theoretische replicatie
    - Als iemand iets een hele extreme mate heeft, gaat dan ook nu mijn theorie nog op?
  3. Representatieve of typerende cases:
    - Er zeker van zijn dat het een bijzonder of typerend geval is, anders is het niet boeiend voor een case study
  4. Onthullende cases:
    - Eerste geval
    - Een nieuwe aandoening
    - De eerste case waar de theorie op getoetst wordt
  5. Longitudinale cases:
    - Herhaald observeren van specifieke gevallen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Generalisatie (2)

A
  • Statische generalisatie:
    • Van steekproef naar populatie
    • Niet bij case studie
    • Formuleren hypothese over populatie
  • Analytische generalisatie:
    • Van case naar theorie
    • Multipel case studie versterkt dit, omdat ze elkaar repliceren
    • Generalisatie direct naar theorie
    • Conclusies trekken die implicaties hebben voor theorie
    • Zie je ook vaak bij experimenten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Variantie subjecten (2)

A

1) Tussen subjecten
- Elk subject 1 conditie door loting
- Onafhankelijke steekproeven
- Beide groepen vergelijken door bijv. het gemiddelde

2) Binnen subjecten
- Herhaalde metingen
- Elk subject krijgt beide conditie, maar volgorde verschilt (counterbalancing)
A -> B
B -> A
- Loten wie welke volgorde krijgt
- Afhankelijke steekproeven
- Vergelijken van condities door bijv. bepalen gemiddelde verschil
- Eventueel AB en BA verschillen vergelijken voor volgorde effect
- Vaak bij single case experimenten
- Voordeel: Personen met zichzelf vergelijken, nauwkeuriger
- Nadeel:
- Niet altijd mogelijk, doordat variabele niet te veranderen zijn binnen persoon (sekse) of iemand niet 2 keer iets kan leren
- Lastiger om interne validiteit hoog te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Design

A

De logische volgorde die empirische gegevens verbindt met initiële onderzoeksvragen/conclusie. Actieplan om te komen van hier (set vragen) tot daar (antwoorden op de vragen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Literal replication

A

Bij een andere case precies hetzelfde doen, omdat het volgens de literatuur hetzelfde moet zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Theoretical replication

A

Onderzoek iets aanpassen, omdat het volgens de theorie een andere uitkomst moet opleveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Pre-post design

A

Metingen worden gemaakt voor en na een periode van behandeling. Een niet-experimenteel design om een causaal mechanisme van verandering te bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Basiscategorieën/ soorten case-onderzoek (3)

A

a) Case-studies
* Verhalend & kwalitatieve gegevens
* Geen kwantitatieve gegevens
* Bedoeld om beschrijvend/interpreterend verslag te geven wat er is gebeurd
* Geen manipulatie
* Kunnen cruciale rol spelen beoordeling beroepsbekwaamheid
* Komt voor in supervisie of tijdens kop koffie collega
* Reflecteren

b) Single-case kwantitatieve analyse
* Gevallen waarin kwantitatieve gegevens zijn verzameld en geanalyseerd, maar waarbij geen poging was gedaan om een van de betrokken variabelen direct te manipuleren
* Naast kennis of er iets is veranderd, niet kijken of de behandeling hier ook verantwoordelijk voor is
* Gebruiken om hypothesen te toetsen of veralgemeniseren

c) Single-case experimenten
* Case studie waarbij je een experiment uitvoert
* Kwantitatieve gegevens
* Directe manipulatie
* Valide conclusies kunnen trekken impact behandeling
* Meer dan 1 meting, om variabelen over tijd te meten
* Verschil met case studie: Bij een single-case experiment is er sprake van een manipulatie van de interventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoofdfasen Single case experiment (3) en niveaus (3)

A

Hoofdfasen:
1) Baseline
- Beoordeling van nullijn
- Er gebeurt niks
- Basiswaarnemingen
2) Behandeling/interventie
- Treatment
3) Follow-up
- Kijken of interventie gewerkt heeft
- Niet altijd aanwezig in onderzoek

Niveaus:
1) Standaard maatregelen
- Maatregelen waarmee meeste mensen bekend zijn
- Vragenlijst/toets
- Je weet al veel (betrouwbaarheid/normen)
- Vaak lang en onpraktisch om herhaaldelijk in korte tijd te worden gebruikt
- Kan vertellen of score op zinvolle manier is veranderd
- Gestandaardiseerde meting
- Niet ontworpen om zeer frequent te gebruiken
- Vaak bij baseline en follow-up afgenomen
- Verschillen in kaart brengen
- Normatieve data
- Doe je vrij beperkt
- Basisgegevens beschikbaar (psychometrische eigenschappen, betrouwbaarheid, normen, validiteit)
- Wanneer de condities waaronder het moet worden afgenomen en gescoord identificeerbaar en voorgeschreven zijn

2) Target (doelmetingen)
- Specifiek meten
- Observeren/zelfrapportage
- Interpreteren
- Herhaald (vaker dan standard)
- Idiografische metingen (Maatregelen afgestemd op individu)
- Ligt dicht bij hypothese aan
- Hopen op een verandering
- Gebruiken omdat je maar 1 case hebt, waardoor je meer zekerheid hebt
- Representeert klacht in plaats van construct

3) Proces bewaken
- Manipulatiecheck
- Kan op elk moment tijdens onderzoek
- Zowel gestandaardiseerd als idiografisch metingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Soorten case studies (3)

A

1) Beschrijvend
- Beschrijven (causale) theorie
- Beschrijft de data zoals ze voorkomen
- Niet alles willen beschrijven
- Focus moet liggen op doel van beschrijvende inspanning
- Volledige, maar realistische range van onderwerpen
- Symptomen beschrijven van een recent ontdekte ziekte

2) Onderzoekend/exploratief
- Ontwikkelen nieuwe theorie
- Onderzoekt een fenomeen in de data
- Wordt gebruikt als theoretisch kader voor het fenomeen
- Gebruiken als er weinig/slechte kennis is over het onderwerp of bij methodologische innovatie
- Focus op wat er moet worden onderzocht, het onderzoeksdoel en criteria wanneer onderzoek succesvol is

3) Verklarend
- Aantonen oorzakelijk verband
- Verklaart een fenomeen in de data
- Als theoretisch kader rond het fenomeen al beschikbaar is
- Hoe/waarom vragen
- Patern matching: Als je bepaalde theorie hebt, kan je op basis daarvan bepaalde uitkomsten verwachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Designs (2)

A

1) Single case design:
* Kwantitatieve data verzamelen
* Meerdere metingen voor behandeling en tijdens behandeling
- Data beter te verklaren
- Groei van individu, andere gebeurtenis die zorgt voor groei
* Variabele(n) is systematisch gemanipuleerd
* Causaal verband, behandeling en uitkomstvariabele detecteren

2) Multiple-case designs
* Meerdere cases
* Losse gevallen waarbij je naar overeenkomsten kijkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Units/eenheden van analyse (2)

A

1) Holistic
* Hoofd unit
* Single unit of analysis

2) Embedded
* Sub units
* Multiple units of analysis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Kwadranten (4)

A

1) Single case & holistic
- Voorbeeld van Rob (Case A2)

2) Multiple case & hollistic
- Losse gevallen waarbij je kijkt naar overeenkomsten
- Meerdere leerlingen/cases

3) Single case & embedded
- Handelsoorlog: VS is eenheid & China is een eenheid
- School: interactie van meerdere klassen

4) Multiple case & embedded
- Bij verschillende eenheden kijken naar losse gevallen en daarvan de overeenkomsten
- Meerdere scholen met meerdere klassen

22
Q

Designing een case studie (3)

A

1) Definieer unit(s) of analysis
* Wat is je case en de context?
* Zonder goede definitie, geen grenzen
* Operationaliseren
* Eenheden van analyse (emedded of holistic)

2) Onderscheid maken tussen single- of multiple case studie
* Analytisch generaliseren (sterker bij multiple)
* Literal- & theoretical replication
* 4 soorten onderzoekdesigns (kwadranten)

3) Voortdurend kwaliteit van het ontwerp van de casestudy verbeteren
* Evalueren validiteit & betrouwbaarheid

23
Q

Gewenste onderzoeksvaardigheden ontwikkelen: (5)

A
  • Vragen stellen
    • Zowel voor, tijdens als na
  • Luisteren
    • Niet alleen auditief, maar ook op andere manieren waarnemen/observeren
    • Grote informatie meekrijgen zonder bias
  • Aanpassingsvermogen en flexibiliteit
    • Niet alles loopt zoals gepland
  • Inzicht in de onderwerpen die worden bestudeerd
    • Nodig om informatie te kunnen interpreteren
  • Gebrek aan bias
24
Q

Casestudie over ostracisme/sociale uitsluiting:

A
  • Voorschoolse leeftijdsgroep
  • Roept vragen op over oorsprong en kenmerken van patronen van maatschappelijke normen en normhandhaving
  • Sociaal ostracisme gebaseerd op:
    1) Persoonlijke kenmerken (ras, sekse, klasse)
    2) Gebeurtenis: Iemand heeft iets gedaan (dit onderzoek)
  • Verbanning hoeft niet te maken te hebben met morele waarden en kan groeien door individuele beslissingen
  • Deze case studie kan worden gezien als een indicator van de manier waarop geïnstitutionaliseerde normen en rechtssystemen gerelateerd zijn aan een onderliggende gedragsneiging van de mens
  • Wetten beschrijven het gedrag dat ernstig genoeg is om schade aan te richten aan de maatschappij. Dit om de sociale orde aan te houden

Kinderen gaan naar een kleuterschool. Er wordt gekeken hoe kinderen samen spelen. Rob speelt niet leuk mee en gaat Rob observeren. De onderzoeker komt tot een theorie. Rob werd uitgesloten: sociale uitsluiting.
Dit gebeurt niet op basis van normen/collectieve beslissing maar individuele beslissingen. Na een onaangename ervaring besluiten de kinderen om niet meer met Rob te spelen. Dit is geen
collectieve uitsluiting.

Dit is de kern/voorbeeld van wat case studies zijn. Er wordt onderzoek gedaan naar het onderliggende mechanisme. In deze case studie is er een inhoudelijke afleiding (mechanisme) en een analyse met getallen (welke leerlingen het meeste uitgesloten worden).
Hypothese wordt direct getoetst aan een case en vanuit daar gekeken naar de theorie.

25
Construct validiteit
* Heb ik gemeten wat ik beoogde te meten? * Triangulatie: Gebruiken meerde manieren van bewijs * Een verslag schrijven van een situatie en bevestiging vragen bij iemand anders. Kijken of de andere persoon de beschrijving herkent * Data verzameling
26
Interne validiteit
* Kan ik uitspraken doen over een causaal verband? * Komen de uitkomsten overeen met de verschillende condities die ik gehanteerd heb? * Mate waarin onderzoeksopzet toestaat dat er causale conclusies getrokken kunnen worden * Hiervoor belangrijk om alternatieve verklaringen uit te sluiten * Data analyse
27
Externe validiteit
* Is het onderzoek te generaliseren? * Replicatie: Vind ik in een andere (extremere) case ook bewijs voor deze theorie terug? * Onderzoeksdesign
28
Soorten steekproeven (externe validiteit) (2/4/3)
1) Gelegenheidssteekproef / selecte steekproeven - Gevallen die het makkelijkste te bereiken zijn - Basismethoden: a) Convenience sampling (accidental/haphazard sampling) b) Snowball sampling c) Purposive sampling (doelgerichte steekproef) d) Quota sampling - Probleem: niet te generaliseren 2) Probability sampling / aselecte steekproeven - Ieder element zelfde kans om in steekproef te worden opgenomen - Basismethoden: a) Simple random sampling b) Stratified random sampling c) Cluster sampling
29
Domeinen casestudie generaliseren (externe validiteit) (3)
1) Populatievaliditeit: voor welke leden van welke populaties is deze procedure nuttig of toepasbaar? 2) Ecologische validiteit: in hoeverre kunnen de bevindingen worden gerepliceerd met verschillende therapeuten, instellingen en meetprocedures? 3) Manipulatievaliditeit: zal een conceptueel vergelijkbare interventie hetzelfde effect hebben?
30
Betrouwbaarheid
* Is er bij herhaling sprake van hetzelfde resultaat? * Duidelijk wat je hebt gedaan, documentatie is heel belangrijk * Data verzameling
31
Bedreigingen interne validiteit: (9)
1) Maturation/maturatie (rijping) 2) History 3) Testing 4) Instrumentation 5) (Statistische) regression threat 6) Selection 7) Differential Morality/ Attrition (uitval) 8) Diffusion of treatment 9) Analytische validiteit
32
Maturation/maturatie
* Rijping * Natuurlijk voorkomend proces * Personen worden ouder en wijzer * Verveling, groeien, ontwikkelen * Gevaar bij pretest * Oplossing - Controlegroep - Prikkels op volgorde toewijzen, zodat alle typen prikkels gelijk gespreid zijn - Random assignment (selection by maturation) * Selection by maturation - Groepen verschillen niet vooraf, maar later wel door rijping - Verschil tussen 2 groepen, meerdere groepen nodig - Bij niet-random groepen
33
History
* Gebeurtenis (groot of klein) dat voorkomt, die geen relatie met onafhankelijke variabele maar kan afhankelijke variabele wel beïnvloeden * Zonder controle groep een bedreiging, bij 2 groepen als er verschil zit tussen de 2 * Bedreiging voor zowel interne- als externe validiteit * Noise of random error * Afgaan brandalarm, protest in het land * Er is na de eerste toets in grote getale bijles gevolgd * Andere zalen gebruikt bij tentamen * Oplossing - Controlegroep, zolang ze allebei gebeurtenis meemaken (interne validiteit) - Externe validiteit is lastig tot niet op te lossen - Als het voorkomt bij 1 participant, deze niet mee laten tellen - Participanten apart testen, interrupted series
34
Testing
* Sensitizaltion * Voormeting beïnvloedt participanten * Leren van eerste test (leereffect) * Doel onderzoek achterhalen, of antwoord onthouden * Reactiviteit (doordat je getest wordt, ga je jezelf ook anders gedragen). * Nadeel bij onderzoeken met pretest * Oplossing: Solomon four-group design
35
Instrumentation
* Veranderingen van (meet)instrumenten of procedure * Kalibratie * Observer drift: Observator verandert manier van meten/scoren * Verbeteren/verslechten van instrument/observanten - Slijtage - Update - Observanten beter observeren of nonchalant * Tweede toets was moeilijker. Berekening cijfers was anders. Andere manier van toetsing * Oplossing - Training en toezicht houden op observanten/meetprocedures - Volgorde van de experimentele omstandigheden wordt gecompenseerd of gerandomiseerd (Counterbalancing) - Pilottest om achter zwakheden van meetinstrumenten te komen
36
(Statistische) regression threat
* Als het verband tussen de voor -en nameting niet perfect is (correlatie is niet 1 is), zijn extreme scores op de voormeting minder extreem op de nameting * Psychologische maatstaven nooit perfecte betrouwbaarheid * Regression to the mean - Alleen bij niet-experimentele designs * Iets kan nooit extreem blijven, zwakt altijd af * Gebeurd alleen wanneer in de voormeting of onderzoek op extremen gericht is. * Scores op de nameting zullen nog steeds hoog/extreem zijn, maar niet zo extreem als op de eerste meting * Reactive intervention: Extreme score kan een uitzondering zijn
37
Selection
* Eventuele reeds bestaande verschillen tussen individuen in een experiment die de afhankelijke variabele kunnen beïnvloeden * Verschillen tussen groepen participanten * Alleen bij meerdere/bestaande groepen * Participanten zelf condities laten kiezen - Andere variabelen kunnen rol spelen (confounding) * Oplossing - Randomly assigned - Verminderen: Pretest
38
Differential Morality/ Attrition
* Mortality: Uitval van deelnemers tijdens het onderzoek (externe validiteit) * Differential morality: Aantal uitvallers verschillen tussen experimentele groepen (interne validiteit) * Uitvallers kunnen afwijken van de doorzetters en visa versa. * Komt vooral voor bij longitudinaal onderzoek (langdurig onderzoek) * Niet gemakkelijk op te lossen * Verminderen: - Contact blijven houden (nieuwsbrief, verjaardagskaart) - Contactgegevens van mensen die participant goed kennen - Zorgvuldig ontwerpen van de ervaring van de controledeelnemers om even wenselijk of aversief te zijn (gelijkwaardige condities tussen de 2 groepen)
39
Diffusion of treatment
* Carry-over effecten: Verschillende condities kunnen 'door elkaar heen lopen' * Als iemand iets geleerd heeft, kan diegene dat niet nog een keer leren * Voorwaarden voor behandeling tegenover niet-behandeling * Mensen die geen behandeling krijgen, zullen andere stappen ondernemen zodat ze wel een behandeling krijgen * Bij single-case designs zullen mensen na de behandeling stoppen en de niet-behandelingsfase overslaan
40
Analytische validiteit
• Statistische conclusievaliditeit • In single-case onderzoek wordt deze term uitgebreid om zowel de statistische als de visuele analyse te dekken i.p.v. statistische conclusievaliditeit * Gegevens technisch moeilijk te analyseren, vanwege kleine steekproef en schending belangrijke statistische aannames
41
Voordelen (4) documentatie
Voordelen: * stabiel - kan herhaaldelijk worden beoordeeld * Onopvallend (unobstrusive) - niet gemaakt als resultaat van de casestudy * Exact - bevat exacte namen, referenties en details van een evenement * Brede dekking - lange tijdspanne, veel evenementen/instellingen
42
Voordelen (5) archief
Voordelen: * stabiel - kan herhaaldelijk worden beoordeeld * Onopvallend (unobstrusive) - niet gemaakt als resultaat van de casestudy * Exact - bevat exacte namen, referenties en details van een evenement * Brede dekking - lange tijdspanne, veel evenementen/instellingen * Precies en kwantitatief
43
Voordelen (2) & nadelen (3) interviews
Voordelen: * Gericht- richt zich rechtstreeks op het onderwerp van de casestudy * Inzichtelijk- geeft waargenomen causale gevolgtrekkingen Nadelen: * Bias als gevolg van slecht geconstrueerde vragen * Bias van de respons onnauwkeurigheden als gevolg van een slechte herinnering * Reflexivity: de geïnterviewde geeft aan wat de interviewer wil horen
44
Voordelen (2) directe observatie
Voordelen: * Realiteit- gebeurtenissen in realtime * Contextueel- omvat de context van het evenement
45
Voordelen (3) observatie participant
Voordelen: * Realiteit- gebeurtenissen in realtime * Contextueel- omvat de context van het evenement * Inzicht in interpersoonlijk gedrag en motieven
46
Voordelen (2) & nadelen (2) fysieke artefacten
Voordelen: * Inzicht in culturele kenmerken * Inzicht in technische operaties Nadelen: * Selectiviteit * Beschikbaarheid
47
nadelen (5) archief
Nadelen: * Terughaalbaarheid (retrievability) - kan laag zijn * Toegang- kan opzettelijk worden geblokkeerd * Bevooroordeelde selectiviteit - als de verzameling onvolledig is * Rapportagebias - weerspiegelt (onbekende) bias van de auteur * Toegankelijkheid vanwege privacyredenen
48
nadelen (4) documentatie
Nadelen: * Terughaalbaarheid (retrievability) - kan laag zijn * Toegang- kan opzettelijk worden geblokkeerd * Bevooroordeelde selectiviteit - als de verzameling onvolledig is * Rapportagebias - weerspiegelt (onbekende) vooringenomenheid van de auteur
49
nadelen (4) directe observatie
Nadelen: * Tijdrovend * Selectiviteit - tenzij brede dekking * Reflexiviteit - gebeurtenis kan anders verlopen omdat ze wordt waargenomen * Kosten - uren die menselijke waarnemers nodig hebben
50
nadelen (5) observatie participant
Nadelen: * Tijdrovend * Selectiviteit - tenzij brede dekking * Reflexiviteit - gebeurtenis kan anders verlopen omdat ze wordt waargenomen * Kosten - uren die menselijke waarnemers nodig hebben * Bias als gevolg van de manipulatie van gebeurtenissen door de onderzoeker
51
Soorten vragen experiment, survey, archief, history, case study
Experiment, history, case study: How/why Survey, archief: wie/wat/waar/hoeveel/hoe vaak
52
Uitval
Attrition (Morality)