H1 Flashcards

1
Q

door wat wordt een systeem bepaald (in context van thermodynamica)

A

het wordt bepaald door de systeemgrenzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is dQ + formule

A

warmte

+

dQ = m*c*dT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat gebeurt er als het systeem verandert

A

dan verandert de toestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke 4 hoofdwetten van de thermodynamica zijn er + bij de 2e andere benaming

A

+ richting van energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

leg de 1e hoofdwet (behoud van energie) meer uit

A

energie ontstaat niet uit niets

energie verdwijnt niet, maar kan wel worden omgezet in andere vorm(en)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke 2 formuleringen zijn er voor de 2e hoofdwet (Natuurlijk streven naar wanorde)(of richting van energie)

A

kelvin en clausius formulering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zegt de Kelvin formulering van de 2e hoofdwet

A

dus je kan nooit alle warmte omzetten in arbeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zegt de Clausius formulering van de 2e hoofdwet

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is er belangrijk bij warm en koud

A

het koude neemt ALTIJD warmte op van het warme, spontaan

en het warme geeft ALTIJD warmte af aan het koude, spontaan

met ARBEID kan het koude warmte afgeven aan het warme en het warme kan warmte opnemen van het koude

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is het doel van de 2e hoofdwet + 2 toepassingen

A

warmte oppompen (van lagere naar hogere temperatuur) d.m.v. arbeid

+ koelmachine en warmtepomp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

2 voorbeelden bij de koelmachine bij 2e HW

A

koelkast, airco

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

uitleg bij warmtepomp bij 2e HW

A

men onttrekt warmte uit de omgeving om deze te gebruiken om een woning te verwarmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is het concept van de 0e hoofdwet

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wanneer is er thermisch evenwicht

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verband tussen temperatuur, snelheid en kinetische energie

A

hoe hoger de temperatuur hoe hoger de gemiddelde snelheid van de moleculen dus ook de kinetische energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke 4 soorten systemen heb je

A

open

gesloten

geïsoleerd

adiabatisch

17
Q

wanneer heb je een open systeem

A

wanneer de systeemgrens doordringbaar is voor materie (massa stroomt in en uit)

18
Q

wanneer heb je een gesloten systeem

A

wanneer de systeemgrens ondoordringbaar is voor materie (heeft steeds dezelfde massa binnen dezelfde systeemgrens)

19
Q

wanneer heb je een geïsoleerd systeem

A

wanneer de systeemgrens energetisch geïsoleerd van zijn omgeving is en noch warmte of arbeid uitwisselt

20
Q

wanneer heb je een adiabatisch systeem

A

wanneer de systeemgrens adiabatisch is (er wordt geen warmte uitgewisseld met de omgeving)

21
Q

wat is dit + welk soort systeem

A

warmtewisselaar in een stoomketel + open systeem

22
Q

wat is dit + welk soort systeem

A

expansievat + gesloten systeem met vervormbare systeemgrens

23
Q

wat is tekenconventie A

A

dat is een regel dat zegt als er arbeid of warmtetransport van de omgeving naar het systeem toegevoegd wordt is da positief en als het geleverd wordt van het systeem naar de omgeving dan is het negatief (er is een tekenconventie B maar gebruiken we niet veel)

24
Q

wanneer heb je een onevenwichtige en evenwichtige toestand

A

onevenwichtig: wanneer er op elke plaat ofwel een andere temperatuur of druk heerst
evenwichtig: op elke plaats dezelfde temperatuur en druk

25
Q

welke 4 soorten toestandsveranderingen heb je

A

evenwichtige toestandsverandering

onevenwichtige

irreversibele

reversibele

26
Q

welke soort toestandsverandering is dit

A

evenwichtige

27
Q

welke soort toestandsverandering is dit

A

onevenwichtige

28
Q

wat is het verschil tussen een reversibele en irreversibele toestandsverandering

A

bij een reversibel proces kan op elk ogenblik omgekeerd worden door één van de variabelen met een oneindig kleine waarde te veranderen en bij een irreversibel proces niet

29
Q

ondergaat dit proces een irreversibele of reversibele toestandsverandering

A

irreversibel

30
Q

ondergaat dit proces een irreversibele of reversibele toestandsverandering

A

reversibel (indien er geen wrijving optreedt)