gs 3.6 Flashcards
christendom
2e monotheïstische godsdienst, gesticht door volgers van Jezus Christus. voortgekomen uit het jodendom.
consul
de 2 hoogste bestuurders van Romeinse Republiek. ze waren opperbevelhebbers van het leger en voorzitter van de senaat.
dictator
in tijden van nood werd voor een half jaar de dictator benoemd als hoogste bestuurder (3e eeuw v. Chr.). later in geschiedenis iemand met de hoogste macht en zonder controle over een parlement.
Imperium Romanum
het Romeinse Rijk. Soms alleen gebruikt voor keizertijd.
jodendom
de oudste monotheïstische godsdienst. joden leven volgens regels die gemaakt zijn tussen Jahweh, hun god, eigen volk en de joden.
keizer
eigenlijk de gewone naam van Augustus, die net als zijn adoptiefvader Caesar (kaisar) heette. in eerste eeuw titel van de heersers van Romeinse Keizerrijk. later een alleenheerser die nog hoger is dan een koning.
monarchie
als één persoon de leiding heeft over een staat en er sprake is van erfopvolging.
monotheïsme
het aanbidden van één god, niet als oppergod maar als enige god.
polytheïsme
tegengestelde monotheïsme: meer goden aanbidden.
republiek
er word macht gedeeld en er zijn verkiezingen waarin telkens leiders worden gekozen. niet erfelijk. monarchie heeft een koning(in)men een republiek een president.
romanisering
het overnemen van de cultuur van de Romeinen.
senaat
in de Romeinse Republiek een raad van 300 leden, de machtigste Romeinen. elke senator had een functie.
volkstribuun
de beschermers van het gewone volk. ze mochten bij een uitoefening niet gevangen worden gezet en hadden het vetorecht. Ze konden alle beslissingen dus tegen houden om het volk te beschermen.