Grieks Woorden Deel 3 Flashcards
το αργυριον
(zilver) geld
φυομαι
groeien, aor: (van aard) zijn, geworden zijn
οταν
wanneer (voegwoord)
ικανος
- voldoende
2. geschikt, in staat
αποδιδωμι
teruggeven
το χρημα
- zaak, ding
2. bezit(tingen), geld
εφασαν
zij zeiden
ηδεως
graag
εθηκα
ik plaatste, zette neer
αφαιρεω
afnemen, wegnemen
χιλιοι
duizend
εδωκα
ik gaf
εβην
ik ging
εσος
zo groot als, mv: zo veel als
απεβην
ik ging weg/ terug
ο οικετης
(in huis dienende) slaaf, bediende
εκατερος
ieder (van beiden)
εγνων
ik leerde kennen, ik begreep
φημι
zeggen
επιφαινεομαι
verschijnen
θυω
offeren
τριακοντα
dertig (wordt niet verbogen)
προσθημι
toevoegen
δυομαι
- duiken, gaan in
2. aantrekken
μαχομαι
strijden, vechten
υπο + ακκ
(naar) onder
λανθανω
- verborgen zijn voor, ontgaan aan
2. onopgemerkt blijven (door), onopgemerkt
διατελεω
iets blijven doen, voortdurend
επειδαν
wanneer
τεμνω
snijden
γυμναζω
oefenen, trainen
ο κυκλος
cirkel, kring
η μηχανη
werktuig, (hulp)middel
νομος
- gewoonte
2. wet
συνιημι
- begrijpen
2. van achteren, achter
ο μεν, ο δε
de een… de ander
καρτερτος
sterk, krachtig
εις (εινος), μια (μιας), εν (ενος)
één (telwoord)
το μεν… το δε
het een, het ander
θεω
rennen, snellen
ο αγων
(wed)strijd
η επιθυμια
begeerte, verlangen
οι μεν… οι δε
sommigen… anderen
γυμναζομαι
(zich) oefenen, trainen
τα μεν… τα δε
sommige(n)… andere(n)
αισχρος
schandelijk, lelijk
εφη
hij zei
επιτιθημαι
aanvallen
οποτε
- wanneer
2. telkens wanneer (+opt)
ανοσιος
goddeloos
τρεις, τρια
drie
το αθλον
(wedstrijd)prijs
η ισχυς
kracht
εκων
vrijwillig, expres
ασθενης
zwak
ει δε μη
als niet, zo anders, anders
ο διδασκαλος
leraar
αρχομαι
beginnen (met/te)
εμαθον
ik leerde kennen, ik begreep, ik vernam
το ποιημα
gedicht
ο ποιητης
dichter
κοινος
gemeenschappelijk
ανεχομαι
het verdragen (om / te)
το γυμνασιον
sportschool
απορεω
in onzekerheid verkeren, niet weten
ορθος
- rechtop
2. juist
η σκια
- schaduw
2. schim
επιχειρεω
ondernemen, overgaan tot, proberen
τυγχανω
- treffen
- krijgen
- toevallig… , het treft zo/dat…
αναγκαζω
dwingen, noodzaken
πορευομαι
gaan, reizen
ρηγνυμι
breken, scheuren (transitief)
ενθαυτα
- daar
2. toen
ελεγχω
- aan de kaak stellen
2. onderzoeken, bewijzen (dat)
καθιστημι
- in een toestand brengen
2. aanstellen, instellen
το οπλον
wapen
η οδος
weg
κατεργαζομαι
- verrichten, tot stand brengen
2. bedwingen, doden
εναντιος
- tegen(over), tegengesteld (aan)
2. vijandig
βιαζω / βιαζομαι, αορ πασ εβιασθην
geweld gebruiken
ιστημι αορ εστησα
overweldigen
τρεπμομαι
plaatsen, oprichten
διαβαινω
- zich wenden, keren
2. op de vlucht slaan
υψηλος
oversteken
οπισθεν
hoog
συνιημι
- begrijpen
2. van achteren, achter
επιτιθημι
begrijpen
καθιημι
- plaatsen op
2. opleggen
ιημι
naar beneden laten vallen
ηκα
zenden, laten gaan
η απατη
bedrog
εφιημι
- laten gaan, wegsturen
2. vrijlaten, toestaan
υστερος
later
συλλεγω
verzamelen
εστην
ik ging staan, ik bleef staan
λοιπος
overig
ρηγνυμαι
breken, scheuren
καθισταμαι
- overgaan tot
2. worden, geraken in
πως
- op de een of andere manier
2. enigszins
κατασκευαζω
voorbereiden, gereedmaken, uitrusten
το λοιπον
voor het overige, voortaan
ανιστημι
- doen opstaan, verdrijven
2. opstellen, oprichten
πεσουμαι
ik zal vallen
παριημι
- binnenlaten
2. toestaan, overlaten
παρα + ακκ
- naar (van personen)
- langs, naast, behalve
- in strijd met
χαλκους
bronzen, van brons
τρεπω
wenden, keren
δεδοικα
ik ben bang (dat)
(ο)ποσοι
hoeveel
ειδως (ειδοτος)
wetend
οιδα
ik weet
εστηκα
ik sta
η δικη
- recht
- rechtspraak, proces
- straf
δια τι
waarom
ειρηκα
ik heb gezegd
προς + γεν
van de kant van
ο ιππευς
ruiter
ταττω
opstellen
το τειχος
muur
οισθα
jij weet
εκβαινω
- gaan uit
2 aflopen
εισω
(naar) binnen
το στρατοπεδον
legerplaats
κινδυνευω
gevaar lopen, riskeren
ο στρατος
leger
οπμαομαι
- zich in beweging zetten
2. aanvallen
οπισω
- naar achteren, terug
2. later
αφιγμαι
ik ben aangekomen
το πεδιον
vlakte
ισθι
- wees (geb wijs eimi)
2. weet (geb wijs oida)
ειδεναι
(te) weten
ο Λακεδαιμονιος
Spartaan
γραφω
schrijven
ειρημαι
ik ben gezegd, van mij is gezegd
γεγονα
ik ben (geworden)
(απ)ολωλα
ik ben verloren
το πληθος
menigte, hoeveelheid
ακριβης
nauwkeurig, precies
τεθνηκα
ik ben dood
πιμπλημι
vullen met
ακηκοα
ik heb gehoord
η Ελλας
Griekenland
ο μαντις
ziener, orakelgever
η σκηνη
tent, hut
συλλεγομαι
zich verzamelen
ειτα
daarna, vervolgens, dan
η φυλακη
bewaking, wacht
το οναρ
droom
καιτοι
evenwel, toch
εχω + βειω
zijn
η ασπις
schild
μεχρι
tot (aan)
καταφρονεω
minachten
ο πονος
- inspanning, moeite, werk
2. pijn, nood
υπερβαλλω / υπερβαλλομαι
- ergens overheen gaan
2. overtreffen, overwinnen
καλως εχει
het is mooi, het is goed
οικειος
eigen
εοικεν
het is duidelijk dat (hij), alles wijst erop dat (hij)
η βασιλεια
koninkrijk, koningschap
πληροω
vullen (met)
το αρμα
wagen
ο κυριος
heer, meester
ελκω
trekken, slepen
πληττω
slaan
καταστρεφομαι
(aan zich) onderwerpen, veroveren
η πληγη
slag, klap
επιτελεω
tot stand brengen, voltooien
στρατευω
een veldtocht ondernemen, optrekken tegen/naar
η επιστολη
brief
χρηιζω +γεν
- nodig hebben, verlangen
2. vragen om
παρακαλεω
erbij roepen, ontbieden
αναγιγνωσκω
- herkennen
2. lezen
η γαστηρ
maag, buik
ωσπερ +παρτισ
als het ware, alsof
η σωφροσυνη
gezond verstand, wijsheid, zelfbeheersing
κλινω
neerleggen
φυλαττομαι
oppassen voor
προσλεγω
toespreken, spreken tot
ο φονευς
moordenaar
ο φιλοσοφος
wijsgeer, filosoof
η σπουδη
- spoed, haast
- serieuze inspanning, moeite
- ernst
η στρατεια
veldtocht
απαλλαττω
verwijderen, bevrijden
η δοξα
- mening
2. roem, reputatie
η εικων
beeld, afbeelding
ο ιατρος
arts, dokter
η θυσια
offer