grammatica | past simple, present perfect, present perfect continuous Flashcards

1
Q

Wanneer gebruik je de past simple?

A
  • om een gebeurtenis te omschrijven die in het verleden plaats heeft gevonden. Er is geen verband met het heden.

> yesterday, an hour ago, in 1989, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe maak je de past simple?

A

regelmatige vormen: stam + ed (walked)
onregelmatige vormen: 2e rijtje (buy - bought)

vragen: did + stam (did he walk?)
ontkenningen: did + not + stam (he didn’t walk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer gebruik je de present perfect?

A
  • om te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog steeds bezig is

> since, for, now (het benadrukt de tijd dat iets aan de hand is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe maak je de present perfect?

A

regelmatige vormen: have/has + voltooid deelwoord (has walked)
onregelmatige vormen: have/had + 3e rijtje (had bought)

vragen: je wisselt het onderwerp en hulpwerkwoord (has he bought?)
ontkenningen: je zet not achter have/has (he hasn’t walked)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer gebruik je de present perfect continuous?

A
  • om te zeggen dat iets al een lange tijd bezig is of dat iets heel lang heeft geduurd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe maak je de present perfect continuous?

A

alle vormen: have/has + been + stam + ing (he has been walking)

vragen: je wisselt het onderwerp en has/have (has he been walking?)
ontkenningen: je zet not achter have/has (he hasn’t been walking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly