geschiedenis begrippen hoofdstuk 1 Flashcards

1
Q

sporen

A

overblijfselen van het verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

archeoloog

A

iemand die opgravingen doet en bestudeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

archeoloog

A

iemand die opgravingen doet en bestudeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bron

A

hieruit haal je informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

geschiedenis

A

onderzoek en kennis van wat in het verleden is gebeurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

historisch

A

heeft te maken met het verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

periode

A

1 bepaalde hoeveelheid tijd, 2 de geschiedenis word ingedeeld in 5 perioden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

jaartelling

A

de manier waarop mensen jaren tellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

prehistorie

A

eerste periode: de tijd waaruit we geen geschreven bronnen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

tijdvak

A

de geschiedenis word ingedeeld in 10 tijdvakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verklaring

A

uitleg waardoor iets gebeurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

experimentele archeologie

A

het verleden onderzoeken door iets uit te proberen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gevolg

A

iets wat door iets anders gebeurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kenmerkend aspect

A

speciaal onderwerp van een tijdvak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

middel van bestaan

A

manier om aan voedsel te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

nomade

A

iemand die rond trekt zonder een vaste woonplaats

17
Q

oorzaak

A

waardoor iets gebeurd

18
Q

samenleving

A

hoe een grote groep mensen samenleeft

19
Q

samenleving van jagers-verzamelaars

A

samenleving waarin mensen als nomaden leven van wat ze vangen en vinden in de natuur

20
Q

steentijd

A

tijd waarin steen een belangrijk materiaal was om voorwerpen van maken

21
Q

tijd van jagers en boeren

A

eerste tijdvak

22
Q

akkerbouw

A

plantaardig voedsel verbouwen

23
Q

continuiteit

A

als iets niet of bijna niet verandert

24
Q

economie

A

manier om aan voedsel en andere dingen te komen