Geschiedenis Flashcards

1
Q

modern imperialisme

A

Het verschijnsel vanaf de 19e eeuw waarbij Europese landen streven naar een groot koloniaal rijk en de koloniën gebruiken als producenten van grondstoffen en als afzetgebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

indirect bestuur

A

Manier van besturen van een kolonie waarbij het inheemse bestuur ondergeschikt is aan het koloniale bestuur, maar wel blijft functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

nationalisme

A

Sterke voorliefde voor de cultuur van het volk waartoe men zich rekent en het streven naar de eenheid van dat volk binnen een nationale staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cultuurstelsel

A

Economisch systeem voor de exploitatie van Java; hierbij moest de bevolking een vijfde van haar grond bebouwen met landbouwgewassen voor de Europese markt in ruil voor plantloon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

economisch liberalisme

A

Het streven naar een economisch systeem waarbij de staat zich zo min mogelijk bemoeit met de economie en de ondernemer maximale vrijheid heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

direct bestuur

A

Manier van besturen van een kolonie waarbij Europese ambtenaren de koloniale bevolking rechtstreeks besturen, zonder tussenkomst van een inheems bestuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

politiek liberalisme

A

Politieke stroming die het opneemt voor de vrijheid van het individu tegenover de macht van de staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

socialisme

A

Politieke stroming die opkomt voor de arbeidersklasse, hetzij door een revolutie, hetzij door te streven naar kiesrechtuitbreiding en hervormingen langs parlementaire weg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

constitutionele monarchie

A

Staatsvorm met aan het hoofd een vorst die zijn of haar functie uitoefent op basis van erfrecht, en waarin die macht wordt beperkt door een grondwet (constitutie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sociaaldemocratie

A

De stroming binnen het socialisme die langs parlementaire weg opkomt voor de arbeidsklasse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

feminisme

A

Politieke beweging die zich ten doel stelt de achtergestelde positie van vrouwen te verbeteren, in de eerste plaats via hervorming van het kiesrecht. Zie emancipatiebeweging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vakbond

A

Organisatie van arbeiders die samen strijden voor betere arbeidsomstandigheden en meer loon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

confessionalisme

A

Politieke stroming waarbij het geloof (rooms-katholiek of protestants) uitgangspunt is voor het politieke handelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

democratisering

A

De uitbreiding van het kiesrecht over een steeds grotere groep burgers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

emancipatiebeweging

A

Beweging die streeft naar de juridische en sociale gelijkberechtiging van achtergestelde groepen als slaven, vrouwen, arbeiders en religieuze minderheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ministeriële verantwoordelijkheid

A

Staatkundige afspraak dat de ministers slechts aan het parlement verantwoording verschuldigd zijn voor hun eigen politieke handelen en dat van de koning.

17
Q

vrijheid van vereniging en vergadering

A

Het recht van burgers om zich te organiseren.

18
Q

kiesrecht

A

Het recht om deel te nemen aan verkiezingen voor bestuurlijke functies.

19
Q

communisme

A

Stroming binnen het socialisme die het lot van de arbeidersklasse wil verbeteren door middel van een revolutie, die moet leiden tot een klasseloze samenleving en gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen.

20
Q

eerste feministische golf

A

De feministische beweging in de periode 1840-1920, waarbij feministes streden voor kiesrecht voor vrouwen.

21
Q

conservatisme

A

Behoudende politieke stroming die zich keerde tegen de maatschappelijke vernieuwingen van de Franse Revolutie, het liberalisme en het socialisme.

22
Q

Restauratie

A

Herstel van de maatschappelijke en politieke verhoudingen van vóór de Franse Revolutie.

23
Q

sociale kwestie

A

Het vraagstuk van de slechte werken leefomstandigheden van arbeiders.

24
Q

schoolstrijd

A

Strijd voor de vrijheid om bijzondere scholen te mogen oprichten en later om het bijzonder onderwijs financieel gelijk te stellen aan het openbaar onderwijs.

25
Q

verzuiling

A

Een maatschappelijke en politieke situatie waarin katholieken, protestanten, socialisten en liberalen zich hebben teruggetrokken in hun eigen organisaties en waarin alleen de leiders van deze organisaties nog onderling contact hebben.

26
Q

vrijheid van onderwijs

A

Het recht van burgers om scholen op te richten.

27
Q

communicatiemiddel

A

Een medium om op afstand informatie over te brengen aan (grote groepen) mensen zoals radio, film en telefoon.

28
Q

consumptiemaatschappij

A

Een samenleving met een hoog percentage middenklassehuishoudens die voldoende inkomen hebben om naast onderdak, voeding en kleding allerlei luxeproducten aan te schaffen.

29
Q

economische crisis

A

Periode van economische achteruitgang, waarbij sprake is van grote werkloosheid en een verslechterende levensstandaard.

30
Q

ideologie

A

Stelsel van ideeën over de manier waarop een samenleving zou moeten worden ingericht

31
Q

massaorganisatie

A

Organisatie waarvan een grote groep mensen deel uitmaakt.

32
Q

propaganda

A

Politieke reclame om mensen te overtuigen van en te laten gehoorzamen aan de ideeën van een bepaalde persoon of partij.

33
Q

wereldoorlog

A

Gewapend conflict waarbij vele landen in de wereld actief betrokken zijn en waarbij op plaatsen verspreid over de hele wereld wordt gevochten

34
Q

tweede industriële revolutie

A

Periode vanaf het einde van de 19e eeuw, waarin staal, elektriciteit en de verbrandingsmotor werden toegepast in de industrie.

35
Q

totalitarisme

A

Het verschijnsel dat de staat bijna volledige controle heeft over het dagelijkse leven van mensen in politiek, cultureel, godsdienstig, sociaal en economisch opzicht.

36
Q

wereldkapitalisme

A

De wereldwijde verwevenheid van markteconomieën