Eco Flashcards
De 4 productiefactoren = betekenis productie factoren:
De productiefactoren zijn middelen die nodig zijn bij de productie van goederen of diensten:
Arbeid
Kapitaal
Natuur
Ondernemerschap
(KANO)
Binnenlands inkomen:
Is gelijk aan de som van het Primaire inkomen (loon, rente, huur, pacht, winst) in een land in een jaar. Je berekent dit door gewoon alles bij elkaar op te tellen of aftrekken
Brede welvaart:
Een maatstaf voor welvaart die naast materiële welvaart (consumptie van goederen en diensten) ook rekening houdt met alle andere schaarse middelen zoals vrije tijd, het milieu, de leefomgeving, veiligheid, infrastructuur en ongelijkheid
Bro to binnenlands product (bbp):
De totale toegevoegde waard3 van alle in een land geproduceerde goederen en diensten gedurende een bepaalde periode
Objectieve methode bbp berekenen:
Optellen van de toegevoegde waarde van bedrijven en de overheid (verschil tussen de omzet en de kosten van de leveringen van derden, dus omzet - kosten leveringen van derden
Subjectieve methode bbp berekenen:
Optellen van inkomens (loon, rente, huur, winst en pacht
Grotere maatstaaf bbp:
- Onderscheid tussen nominaal en reeel bbp
- het bbp t]per hoofd van de bevolking tov het totale bbp
- negatieve en positieve externe effecten
- het bestaan van de informatie sector: zoals zwartwerken
Consumenten prijs index (CPI):
Samengesteld gewogen prijsindexcijfer dat het prijsverloop aangeeft van een pakket goederen en diensten. Zo bereken je het:
- voor elk product wordt een enkelvoudig of partieel prijsindexcijfer berekend
- ieder product krijgt een wegingsfactor
- de prijsindexcijfers worden mbt de wegingsfactoren samengevoegd tot een samenhangend gewogen prijsindexcijfer
Economische groei:
De procentuele verandering van het reeele bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking
Groen bbp:
Brute binnenlands product (bbp) - de waarde van de schade aan het milieu
Inflatie:
Algemene stijging van goederen en diensten
Informele economie
Dingen die niet worden meegerekend in het bbp zoals zwartwerk etc
Koopkracht
Het aantal goederen en diensten je met je inkomen kunt kopen
Negatieve externe effecten
Negatieve externe effecten zijn negatieve gevolgen van productie of consumptie voor de welvaart van anderen, zonder dat de producent of consument daarvoor een vergoeding betaalt.
Omzet
De omzet is gelijk aan de afzet vermenigvuldigd met de verkoopprijs.
Positieve externe effecten
Positieve externe effecten zijn positieve gevolgen van productie of consumptie voor de welvaart van anderen zonder dat daarvoor wordt betaald.
Primair inkomen
Primair inkomen is inkomen waarvoor een tegenprestatie wordt geleverd (loon, rente, huur, pacht en winst).
Productie factoren
De productiefactoren zijn middelen die nodig zijn bij de productie van goederen of diensten: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap. KANO
Reëel bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking
Het reëel bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking wordt vaak gebruikt als maatstaf voor economische groei. Door inflatie stijgt het nominale bbp, daarom kijk je naar het reeele bbp. Berekenen doe je zo: reeele verandering = nominale verandering (n-o:ox100%) - inflatie
Nominale verandering bbp berekenen:
Nominale verandering bbp = reeele verandering bbp + inflatie (-bevolkingsgroei)
Reeel inkomen (hetzelfde als koopkracht)
Reëel inkomen is de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen. Nominaal - inflatie
Toegevoegde waarde
De toegevoegde waarde is gelijk aan het verschil tussen de omzet van een onderneming en de totale kosten van leveringen van derden (grondstoffen, hulpstoffen, halffabricaten en diensten van derden).
Toegevoegde waarde van de overheid
De toegevoegde waarde van de overheid wordt gelijkgesteld aan de som van de ambtenarensalarissen.
Totale loonkosten berekenen:
Totale loonkosten = toegevoegde waarde - winst, huur, rente : loon per jaar per werknemer
Bestedingsevenwicht
Bestedingsevenwicht is een situatie waarbij de effectieve vraag (EV) gelijk is aan de productiecapaciteit. Bestedingsevenwicht
- EV = productiecapaciteit - Merk op: volgens Klassieken is er altijd bestedingsevenwicht door
marktmechanisme!
Conjunctuur
Korte termijn schommelingen van het bruto binnenlands product (bbp), die veroorzaakt worden door toe- of afnemende bestedingen.
De productiecapaciteit kan op twee manieren groeien:
Een toename van de hoeveelheid beschikbare productiefactoren arbei
Een toename van de kwaliteit van de productiefactoren
De Klassieke visie: structureel
Op de lange termijn groeit het
bbp van een land (trend) - Deze structurele groei wordt veroorzaakt door een toename van de hoeveelheid of de kwaliteit (productiviteit) van de
productiefactoren
De Keynesiaanse visie: conjunctureel
- Op korte termijn zijn er periodes die afwijken van de trend (bijvoorbeeld door een afname
van de bestedingen in een crisis) - Deze atwijking van de trend heet
de conjunctuurgolf.
Effectieve vraag (EV)
De effectieve vraag (EV) is de totale vraag naar alle goederen en diensten in een bepaald land, gemeten over een bepaalde periode.
De effectieve vraag (EV) bestaat uit consumptie door gezinnen (C), investeringen van bedrijven (I), overheidsbestedingen (O) en export (E) minus import (M) (import wordt besteed in het buitenland en leidt tot minder binnenlandse effectieve vraag). Dit kun je samenvatten met de volgende vergelijking: EV = C + I + O + E – M
Keynes
Eén van de eerste macro-economen die de verandering van de effectieve vraag als verklaring zag voor schommelingen van het bruto binnenlands product (bbp) op korte termijn.
Klassieken
Klassieken zijn economen die de nadruk leggen op vrije marktwerking en de aanbodzijde van de economie.
Marktmechanisme (prijsmechanisme)
Het marktmechanisme (prijsmechanisme) is het vrije spel van vraag en aanbod, waardoor prijzen voor goederen en diensten tot stand komen.
Onderbesteding
Onderbesteding is een conjuncturele situatie waarbij de effectieve vraag (EV) kleiner is dan de productiecapaciteit
Onderbesteding (EV < PC)
- EV < productiecapaciteit
- Hoge / toenemende werkloosheid
Overbesteding
Overbesteding is een conjuncturele situatie waarbij de effectieve vraag (EV) groter is dan de productiecapaciteit.
Overbesteding (EV > PC)
- EV > productiecapaciteit
- Lage werkloosheid
- Kans op (bestedings-)inflatie
Overheidsbestedingen
De overheidsbestedingen (O) zijn gelijk aan de som van de overheidsconsumptie en de overheidsinvesteringen.
Overheidsconsumptie
De overheidsconsumptie bestaat uit uitgaven van de overheid die niet leiden tot de aanschaf van vaste kapitaalgoederen (zoals bijvoorbeeld ambtenarensalarissen en de elektriciteitsrekening van een
Overheidsinvesteringen
De overheidsinvesteringen zijn uitgaven van de overheid die leiden tot de aanschaf van vaste kapitaalgoederen (zoals bijvoorbeeld investeringen in dijken, wegen en spoorlijnen).
Productiecapaciteit
De productiecapaciteit is de maximale hoeveelheid goederen en diensten die geproduceerd kan worden door één bedrijf of een land in een bepaalde periode. Het wordt ook wel de potentiële productie genoemd.
Structurele groei
De structurele, langetermijn ontwikkeling van het bruto binnenlands product (bbp), veroorzaakt door een verandering van de kwantiteit, kwaliteit en kosten van de productiefactoren.
Aanmerkelijk belang
Er is sprake van een aanmerkelijk belang als een aandeelhouder minstens 5% van de aandelen in een onderneming (bv of nv) bezit.
Accijns
Accijns is een vorm van indirecte belasting en wordt onder andere geheven op alcohol, tabak en benzine.
Aftrekpost
Een aftrekpost is een bedrag dat van het brutoloon mag worden afgetrokken bij de berekening van de inkomstenbelasting in box 1.
Belastbaar inkomen
Het belastbaar inkomen is het brutoloon minus aftrekposten en plus bijtellingen
Je kunt de te betalen belasting in box 1 in drie stappen uitrekenen:
Stap 1 - bepaal het belastbaar inkomen: het belastbaar inkomen is gelijk aan het brutoloon minus aftrekposten (o.a. hypotheekrente en sommige zorg- en studiekosten) plus bijtellingen (o.a. het eigenwoningforfait en bijtelling voor het privégebruik van een auto van de zaak)
Stap 2 - bereken de belasting met behulp van het tweeschijvenstelsel
Stap 3 - trek de heffingskortingen eraf: de belasting uit het tweeschijvenstelsel minus heffingskortingen (o.a. algemene heffingskorting en arbeidskorting)
Belastbaar vermogen
Het belastbaar vermogen is gelijk aan de bezittingen minus schulden (boven de schuldendrempel) minus heffingsvrij vermogen en wordt gebruikt om de inkomstenbelasting in box 3 te bepalen.
Belasting ontduiken
Er is sprake van belasting ontduiken als een persoon of onderneming minder belasting betaalt door de wet te overtreden.
Belasting ontwijken
Er is sprake van belasting ontwijken als een persoon of onderneming minder belasting betaalt binnen de grenzen van de wet.
Box 1
Box 1 is het onderdeel van het https://cumulus.b-cdn.net/uploads/concepts/boxenstelsel-belasting boxenstelsel voor de inkomstenbelasting waarin belasting op inkomen uit werk en woning wordt betaald.
Box 2
Box 2 is het onderdeel van het Nederlandse boxenstelsel voor de inkomstenbelasting waarin belasting op inkomen uit een aanmerkelijk belang wordt betaald.
Box 3
Box 3 is het onderdeel van het Nederlandse boxenstelsel voor de inkomstenbelasting waarin belasting op inkomen uit sparen en beleggen wordt betaald.
Brutoloon
Het brutoloon is het loon dat een werknemer verdient.
nettoloon
Het nettoloon is het bedrag dat de werknemer op zijn bankrekening ontvangt. Om het nettoloon te berekenen, moet je het brutoloon verminderen met:
Loonheffing: bestaande uit loonbelasting en premies volksverzekeringen. Premies volksverzekeringen zijn afdrachten voor de sociale verzekeringen die alle Nederlanders (‘het volk’) verzekeren tegen bijvoorbeeld ouderdom (AOW).
Pensioenpremies (werknemersdeel): elke maand wordt pensioenpremie ingehouden van het brutoloon. Aan het eind van je carrière krijg je een maandelijkse uitkering.
Bovenop het brutoloon, betaalt de werkgever nog meer premie voor de werknemer:
Premies werknemersverzekeringen: afdrachten voor de sociale verzekeringen die mensen in loondienst verzekeren tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid.
Pensioenpremies (werkgeversdeel): de werkgever betaalt bovenop het werknemersdeel ook nog pensioenpremie voor de werknemer.
Btw
Btw is een vorm van indirecte belasting die de overheid heft op de verkoop van goederen en diensten.
Degressief belastingtarief
Er is sprake van een degressief belastingtarief als hogere inkomens procentueel minder belasting betalen dan lagere inkomens omdat bij een stijgend inkomen het gemiddelde belastingtarief daalt door een afnemend marginaal belastingtarief.
Denivelleren
Er is sprake van denivelleren als de relatieve inkomensverschillen tussen hoge en lage inkomensgroepen groter worden door overheidsbeleid.
Doelmatigheidsbeginsel
Het doelmatigheidsbeginsel is een principe dat stelt dat de kosten van het innen van een belasting niet hoger mogen zijn dan het te ontvangen belastingbedrag.
Draagkrachtbeginsel
Het draagkrachtbeginsel is een principe dat stelt dat hogere inkomens procentueel meer belasting moeten afdragen dan lagere inkomens.
Eigenwoningforfait
Het eigenwoningforfait is een voorbeeld van een fiscale bijtelling in box 1 en is het fictieve inkomen dat een woningeigenaar (met hypothecaire lening) moet optellen bij het brutoloon bij de berekening van de te betalen inkomstenbelasting in box 1.
Fiscale bijtelling
Een fiscale bijtelling is een bedrag dat bij het brutoloon moet worden opgeteld bij de berekening van de te betalen inkomstenbelasting in box 1.
Gemiddelde belastingdruk
De gemiddelde belastingdruk is het belastingpercentage dat iemand gemiddeld betaalt over zijn gehele inkomen.
Heffingskorting
Een heffingskorting is een korting op de te betalen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen in box 1.
heffingsvrij vermogen
Het heffingsvrij vermogen is een vast bedrag van het vermogen dat in box 3 is vrijgesteld van belasting.
Hypotheeklening
Een lening voor de aanschaf van een woning (of bedrijfspand) met het onroerend goed als onderpand.
Hypotheekrenteaftrek
De rente die je betaalt over een hypotheeklening, mag je aftrekken van het brutoloon. Dit vermindert het belastbaar inkomen en levert daardoor een belastingvoordeel op.
Inkomstenbelasting
De inkomstenbelasting is een vorm van directe belasting die betaald wordt over inkomen
Het Nederlandse stelsel voor de inkomstenbelasting bestaat uit drie zogenaamde boxen (inkomenscategorieën):
Box 1: belasting op inkomen uit werk en eigen woning
Box 2: belasting op inkomen uit een aanmerkelijk belang (minstens 5% van de aandelen in een bedrijf)
Box 3: belasting op inkomen uit vermogen (spaargeld, beleggingen, een tweede woning)
Marginale belastingdruk
De marginale belastingdruk is het belastingpercentage dat iemand betaalt over zijn laatstverdiende euro. Oftewel: het percentage van de hoogste schijf waarin iemand met zijn inkomen valt.
Nettoloon
Het nettoloon is gelijk aan het brutoloon vermindert met de loonbelasting, premies volksverzekeringen en het werknemersdeel van de pensioenpremies.
Om het nettoloon te berekenen, moet je het brutoloon verminderen met:
Loonheffing: bestaande uit loonbelasting en premies volksverzekeringen. Premies volksverzekeringen zijn afdrachten voor de sociale verzekeringen die alle Nederlanders (‘het volk’) verzekeren tegen bijvoorbeeld ouderdom (AOW).
Pensioenpremies (werknemersdeel): elke maand wordt pensioenpremie ingehouden van het brutoloon. Aan het eind van je carrière krijg je een maandelijkse uitkering.
Nivelleren
Er is sprake van nivelleren als de relatieve inkomensverschillen tussen hoge en lage inkomensgroepen kleiner worden door overheidsbeleid.
Profijtbeginsel
Het profijtbeginsel is een principe dat stelt dat iemand die profijt (voordeel) heeft van een voorziening er ook voor moet betalen.
Progressief belastingtarief
Er is sprake van een progressief belastingtarief als hogere inkomens procentueel meer belasting betalen dan lagere inkomens omdat bij een stijgend inkomen het gemiddelde belastingtarief stijgt door een toenemend marginaal tarief.
Proportioneel belastingtarief
Er is sprake van een proportioneel belastingtarief als alle inkomens (hoog of laag) procentueel evenveel belasting betalen omdat het gemiddelde belastingtarief altijd gelijk is.
Vennootschapsbelasting
Vennootschapsbelasting is de belasting die wordt geheven over het resultaat van een besloten vennootschap (bv) of naamloze vennootschap (nv).
Vlaktaks
Een vlaktaks is een vorm van belasting waarbij alle inkomens (hoog of laag) procentueel evenveel belasting betalen. Het gemiddelde belastingtarief is altijd gelijk.
WOZ-waarde
De WOZ-waarde is de door de gemeente vastgestelde waarde van een woning of bedrijfspand.